De werkelijke bedragen van de uitgaven met betrekking tot de verstrekkingen die zijn verleend krachtens artikel 10, tweede lid, artikel 11, eerste, tweede en zesde lid, en artikel 13, vijfde lid, van het Verdrag, worden door de bevoegde organen vergoed aan de organen die bedoelde verstrekkingen hebben verleend, en wel op grond van de boekhouding van de laatstgenoemde organen.