- 1
- Om gedurende een verblijf in het andere dan het bevoegde land in aanmerking te komen voor verstrekkingen, legt de in artikel 13, eerste lid van het Verdrag bedoelde werknemer aan het orgaan van de verblijfplaats een door het bevoegde orgaan, zo mogelijk voor dat hij het bevoegde land verlaat, afgegeven verklaring over, waaruit blijkt dat hij recht heeft op deze verstrekkingen. In deze verklaring wordt met name de duur vermeld waarover verstrekkingen mogen worden verleend. Indien de werknemer deze verklaring niet overlegt, vraagt het orgaan van de verblijfplaats deze aan het bevoegde orgaan.
- 2
- Het vorige lid is van overeenkomstige toepassing op de gezinsleden gedurende hun tijdelijk verblijf in het andere dan het woonland of het bevoegde land.
- 3
- Het eerste lid is eveneens van toepassing in de in artikel 7, letters a) en b), eerste zin, van het Verdrag bedoelde gevallen.