- 1
- De in Kaapverdië of in Nederland wonende werknemer of nagelaten betrekking van een werknemer die in aanmerking wenst te komen voor een uitkering krachtens de wetgeving van het andere land of van beide landen, richt zijn aanvraag tot het bevoegde orgaan van het land waarin hij woont.
- 2
- Wanneer de belanghebbende op het grondgebied van een derde Staat woont, dient hij zijn aanvraag te richten tot het bevoegde orgaan van het land krachtens de wetgeving waarvan de werknemer laatstelijk verzekerd is geweest.
- 3
- In het geval dat met toepassing van artikel 16, tweede lid van het Verdrag recht op uitkeringen is ontstaan, wordt als Nederlands bevoegd orgaan voor de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen aangewezen: „De Nieuwe Algemene Bedrijfsvereniging” te Amsterdam.
- 4
- De aanvragen worden ingediend door middel van de formulieren welke zijn voorzien bij de wetgeving van het land waarin de aanvraag volgens de voorgaande leden van dit artikel moet worden ingediend.
- 5
- De aanvrager dient, voor zover mogelijk, het orgaan of de organen van beide landen, waarbij de werknemer aangesloten is geweest te vermelden. Bovendien verstrekt hij alle overige inlichtingen welke het bevoegde orgaan verlangt, op daartoe vastgestelde bijzondere formulieren.
- 6
- Wanneer een ander dan het in het eerste of tweede lid van dit artikel bedoelde orgaan een aanvraag heeft ontvangen, moet het deze aanvraag onverwijld aan het in het eerste of tweede lid van dit artikel bedoelde orgaan doorzenden, onder vermelding van de datum waarop de aanvraag is ingediend. Deze datum wordt beschouwd als datum van indiening bij laatstbedoeld orgaan.