Responsive image

Bijlage 4.6.2 behorende bij artikel 4.6.2 van de Regeling...

Download de app voor meer functionaliteit.

Bijlage 4.6.2 behorende bij artikel 4.6.2 van de Regeling...

behorende bij artikel 4.6.2 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies

1 Doelstelling

Het kabinet streeft naar een reductie van de CO2-uitstoot in Nederland in 2030 van 55 procent ten opzichte van 1990. Deze verhoogde ambitie vraagt om extra maatregelen, onder andere in de industrie. Naast CO2-reductie is het snel verminderen van de afhankelijkheid van fossiele energie belangrijk. In veel gevallen zal verminderd verbruik van fossiele energie ook leiden tot minder stikstofemissie.

Doel van de subsidiemodule Versnelde klimaatinvesteringen in de industrie, waar deze bijlage op ziet, is het ondersteunen van het op korte termijn versnellen van investeringen in materiële en immateriële activa door ondernemingen uit de industrie die bijdragen aan het kosteneffectief reduceren van de CO2-emissies in de industrie in Nederland in 2030. Projecten moeten leiden tot een absolute afname van de CO2-emissies in Nederland.

Het gaat daarbij om de (toepassingen van) apparaten, systemen of technieken die een terugverdientijd hebben zonder subsidie van meer dan vijf jaar. Doordat de subsidie de terugverdientijd verkort, wordt de maatregel versneld doorgevoerd. Ook gaat het om de (toepassingen van) apparaten, systemen of technieken waarvan de werking in soortgelijke projecten in de industrie bewezen is. Experimentele ontwikkeling, demonstratie- en pilotprojecten zoals bedoeld in de subsidiemodule Demonstratie energie- en klimaatinnovatie (DEI+), opgenomen in paragraaf 4.2.10, zijn dus niet subsidiabel.

De CO2-reductie wordt berekend aan de hand van de referentieparkmethode. Voor elektriciteit houdt dit in dat in een vermindering of vermeerdering van het elektriciteitsverbruik wordt voorzien door het centrale elektriciteitsproductiepark dat gebruik maakt van fossiele energiebronnen. Als er meer of minder elektriciteit wordt gebruikt, kan dat alleen direct worden opgevangen door meer of minder elektriciteit te produceren uit fossiele bronnen. Dit productiepark wordt gezien als het referentiepark. Voor de berekening wordt een CO2-emissiefactor voor elektriciteit van 0,29 kg CO2/kWh gehanteerd. (Noot 33: Dit is de verwachte CO2-emissiefactor van het referentiepark in 2030. Kamerstuk 32 813, nr. 1112, en zie https://www.pbl.nl/sites/default/files/downloads/pbl-2022-klimaat-en-energieverkenning-4838.pdf pag. 236.)

Vanwege de stikstofproblematiek zal bij elke aanvraag ook nagegaan worden wat de verwachte CO2-reductie betekent voor de stikstofemissies in Nederland.

2 Type projecten

Het gaat in deze subsidiemodule om investeringssteun voor praktijktoepassingen door een eindgebruiker/exploitant, omdat investeringssteun enkel mag worden ingezet voor de onderneming die met zijn eigen activiteiten een milieuvoordeel realiseert tijdens de looptijd van het project (dat wil zeggen: uiterlijk bij ingebruikname van de installatie). De aanvrager van de subsidie dient dan ook een investeerder te zijn die eigenaar is en blijft van de bedrijfsmiddelen waarin wordt geïnvesteerd.

De projecten betreffen investeringen in materiële en eventueel immateriële activa. Leaseconstructies zijn mogelijk voor zover het om financiële lease gaat, waarbij de leasenemer eigenaar wordt van de installatie.

Voor subsidie komen projecten in aanmerking die betrekking hebben op:

  • 1.investeringen ten behoeve van energie-efficiëntie die voldoen aan de voorwaarden van artikel 38 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
  • 2.investeringen ten behoeve van recycling en hergebruik van afval die voldoen aan de voorwaarden van artikel 47 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
  • 3.investeringen ten behoeve van lokale infrastructuur die voldoen aan de voorwaarden van artikel 56 van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
  • 4.investeringen ten aanzien van overige CO2-reducerende maatregelen die voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

In alle gevallen zal een project ook moeten leiden tot een absolute afname van de CO2-emissies in Nederland zoals weergegeven in de doelstelling.

2.1 Energie-efficiëntie anders dan in gebouwen (artikel 38 AGVV)

Bij projecten op het gebied van energie-efficiëntie anders dan in gebouwen gaat het erom dat de onderneming die subsidie aanvraagt door de investering minder energie gaat verbruiken binnen (het productieproces van) zijn onderneming dan voorafgaand aan de beoogde investering. Deze projecten moeten voldoen aan de voorwaarden van artikel 38 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Bij voorzieningen in een bestaand pand of productieproces moet het project leiden tot een lager energieverbruik van het bedrijf. Bij uitbreiding van het pand of van de productiecapaciteit moet het energieverbruik lager zijn dan een vergelijkbaar bestaand productieproces of pand dat volgens de laatste stand van techniek gebouwd is. Bij een nieuw pand of productieproces wordt het energieverbruik eveneens vergeleken met een bestaand productieproces of pand dat volgens de laatste stand van techniek gebouwd is. Bij vergelijking moet gekeken worden naar het energieverbruik per eenheid geproduceerde goederen of per m2 oppervlak. Ook voor uitbreiding of nieuwbouw geldt dat het project uiteindelijk moet leiden tot een absolute reductie van CO2-emissies in Nederland uiterlijk in 2030, bijvoorbeeld doordat elders productie- of verwerkingscapaciteit wordt afgebouwd.

Geen subsidie wordt verleend voor:

  • investeringen die uitgevoerd worden om te voldoen aan Unienormen die zijn vastgesteld en van kracht zijn. Wel kan steun worden verleend voor investeringen die uitgevoerd worden om te voldoen aan vastgestelde maar nog niet van kracht zijnde Unienormen, op voorwaarde dat de investering ten minste 18 maanden voordat de norm in werking treedt, wordt uitgevoerd en afgerond;
  • investeringen in warmtekrachtkoppeling of stadsverwarming en/of -koeling; en
  • investeringen in de installatie van energieapparatuur die werkt op fossiele brandstoffen, waaronder aardgas.

Het opwekken van hernieuwbare energie kwalificeert niet als energie-efficiëntie.

Artikel 2.16 van de Activiteitenregeling milieubeheer bepaalt dat erkende maatregelen voor energiebesparing opgenomen in bijlage 10 van de Activiteitenregeling milieubeheer, een terugverdientijd van vijf jaar of minder hebben en dus verplicht zijn om uit te voeren. Deze maatregelen komen daarom niet in aanmerking voor subsidie.

2.2 Circulaire economie (artikel 47 AGVV)

Projecten betreffende investeringen ten behoeve van een circulaire economie moeten voldoen aan de voorwaarden van artikel 47 van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Daarbij wordt onder hulpbronnenefficiëntie verstaan het verminderen van de hoeveelheid input die noodzakelijk is om een outputeenheid te produceren, of het vervangen van primaire input door secundaire input.

De steun wordt verleend voor de volgende soorten investeringen:

  • 1.investeringen ter verbetering van de hulpbronnenefficiëntie door middel van een of beide van de volgende manieren:
  • a.een nettovermindering van de hulpbronnen die worden verbruikt bij de productie van een bepaalde hoeveelheid output in vergelijking met een reeds bestaand productieproces dat door de begunstigde wordt gebruikt of in vergelijking met alternatieve projecten of activiteiten zoals genoemd in artikel 47, zevende lid, van de AGVV. De verbruikte middelen omvatten alle verbruikte materiële hulpbronnen, met uitzondering van energie. De vermindering wordt bepaald door het verbruik te meten of te ramen voor en na het doen van de investering, rekening houdend met eventuele aanpassingen voor externe omstandigheden die van invloed kunnen zijn op het verbruik van hulpbronnen;
  • b.de vervanging van primaire grondstoffen door secundaire (hergebruikte of teruggewonnen, inclusief gerecyclede) grondstoffen;
  • 2.investeringen ter voorkoming en vermindering van afvalproductie, voorbereiding voor hergebruik, zuivering en recycling van door de begunstigde geproduceerd afval, of investeringen ter voorbereiding voor hergebruik, zuivering en recycling van afval dat door derden is geproduceerd. Het gaat daarbij om afval dat anders niet zou worden benut, zou worden verwijderd of zou worden verwerkt met een verwerkingsmethode die lager staat in de prioriteitsvolgorde van de afvalhiërarchie, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van Richtlijn 2008/98/EG, of op een minder hulpbronnenefficiënte manier, of zou leiden tot een lagere kwaliteit van de recyclingoutput;
  • 3.investeringen voor het inzamelen, sorteren, zuiveren, voorbehandelen en behandelen van andere producten, materialen of stoffen die door de begunstigde of door derden zijn geproduceerd en die anders ongebruikt zouden blijven of op een minder hulpbronnenefficiënte manier zouden worden gebruikt;
  • 4.investeringen voor de gescheiden inzameling en sortering van afval met het oog op voorbereiding daarvan voor hergebruik of recycling.

Daarbij gelden de volgende voorwaarden:

  • gasvormige effluenten die in de atmosfeer worden uitgestoten, kwalificeren niet als afval omdat het moet gaan om afval waarop Richtlijn 2008/98/EG (de Kaderrichtlijn afvalstoffen) van toepassing is;
  • het mag niet gaan om investeringen in afvalverwijdering en afvalterugwinning om energie op te wekken;
  • de steun bevrijdt ondernemingen die afval produceren niet van kosten of verplichtingen met betrekking tot de verwerking van afval waarvoor zij aansprakelijk zijn op grond van Unierecht of nationaal recht, met inbegrip van regelingen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, of van kosten die als kosten van een normale bedrijfsvoering moeten worden beschouwd;
  • de steun mag niet stimuleren tot het produceren van afval of tot een groter gebruik van hulpbronnen;
  • het gaat niet om investeringen in technologieën die een reeds winstgevende gevestigde handelspraktijk in de hele Unie vormen;
  • er wordt geen steun verleend voor investeringen die worden uitgevoerd om te voldoen aan Unienormen die zijn vastgesteld en van kracht zijn. Wel kan steun worden verleend voor investeringen die worden uitgevoerd om te voldoen aan Unienormen die zijn vastgesteld maar nog niet van kracht zijn, op voorwaarde dat de investering ten minste 18 maanden voordat de norm in werking treedt, wordt uitgevoerd en afgerond.

Met het oog op de transitieagenda’s circulaire economie worden voorstellen op het gebied van recycling en hergebruik van kunststoffen, textiel, meubels en matrassen aangemoedigd.

2.3 Lokale infrastructuurvoorzieningen (artikel 56 AGVV)

Deze projecten betreffen investeringen in lokale infrastructuurvoorzieningen die voldoen aan de voorwaarden uit artikel 56 van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Dit betekent dat de subsidie niet bestemd is voor infrastructuurvoorzieningen die onder andere delen van hoofdstuk III (met uitzondering van Deel 1 – Regionale steun) van de algemene groepsvrijstellingsverordening vallen. Ook is de subsidie niet bestemd voor luchthaveninfrastructuur en haveninfrastructuur.

Van belang is dat de lokale infrastructuurvoorzieningen aan belangstellende partijen op open, transparante en niet-discriminerende basis beschikbaar worden gesteld. De prijs die voor het gebruik of de verkoop van de infrastructuur wordt berekend, dient overeen te stemmen met een marktprijs. Iedere concessie of iedere andere vorm van toewijzing aan een derde om de infrastructuur te exploiteren, vindt op open, transparante en niet-discriminerende basis plaats, rekening houdende met de geldende aanbestedingsregels.

Specifieke infrastructuur als bedoeld in artikel 56, zevende lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening komt niet voor subsidie in aanmerking. Specifieke infrastructuur is infrastructuur die is aangelegd voor vooraf identificeerbare ondernemingen en op hun behoeften is toegesneden (geen open infrastructuur).

2.4 Overige maatregelen die CO2-uitstoot reduceren (artikel 36 AGVV)

Hieronder vallen andere CO2-reducerende investeringen dan genoemd onder punt 2.1 tot en met 2.3 die passen binnen de voorwaarden van artikel 36 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Bij projecten binnen dit thema moet de investering in beginsel leiden tot een reductie van de CO2-uitstoot binnen (het productieproces van) de onderneming die subsidie aanvraagt.

Voor projecten binnen dit thema gelden de volgende voorwaarden:

  • het gaat niet om investeringen waarvoor specifieke regels zijn opgenomen in de artikelen 36a (oplaad- of tankinfrastructuur), 36b (schone of emissievrije voertuigen), 38 tot en met 48 (onder andere energie-efficiëntie, bevordering van energie uit hernieuwbare bronnen en hernieuwbare waterstof) van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
  • het gaat niet om investeringen in apparatuur, machines en industriële productiefaciliteiten die gebruikmaken van fossiele brandstoffen, inclusief die welke aardgas gebruiken. Wel is het mogelijk om steun te verlenen voor de installatie van aanvullende componenten die het niveau van milieubescherming van bestaande apparatuur, machines en industriële productiefaciliteiten verbeteren. In dat geval mag de investering niet resulteren in een uitbreiding van de productiecapaciteit of een hoger verbruik van fossiele brandstoffen;
  • de investering betreft één van de volgende typen projecten:
  • een project dat leidt tot een verhoging van de milieubescherming van de activiteiten van de onderneming die verder gaat dan de geldende Unienormen, ongeacht of er verplichte nationale normen zijn die strenger zijn dan de Unienormen;
  • een project dat leidt tot een verhoging van de milieubescherming van de activiteiten van de onderneming bij afwezigheid van Unienormen;
  • een project dat leidt tot een verhoging van de milieubescherming van de activiteiten van de onderneming om te voldoen aan Unienormen die zijn aangenomen maar nog niet van kracht zijn, op voorwaarde dat de investering ten minste 18 maanden voordat de norm in werking treedt, wordt uitgevoerd en afgerond;.
  • geen subsidie wordt verleend voor investeringen die uitgevoerd worden om te voldoen aan Unienormen die zijn vastgesteld en van kracht zijn;
  • projecten die verband houden met of betrekking hebben op specifieke infrastructuur komen alleen in aanmerking voor subsidie voor zover het gaat om specifieke infrastructuur die wordt gebruikt voor de transmissie of distributie van thermische energie in de vorm van stoom, heet water of gekoelde vloeistoffen als bedoeld in artikel 2, punt 130, sub e en laatste alinea van de algemene groepsvrijstellingsverordening, en infrastructuur voor afvalwarmte; in dat geval kan de verhoging van de milieubescherming ook het gevolg zijn van de activiteiten van een andere partij die betrokken is in de infrastructuurketen;
  • investeringen in opslagfaciliteiten zijn niet subsidiabel;
  • investeringen in installaties, apparatuur en machines die waterstof gebruiken komen alleen in aanmerking voor subsidie als de gebruikte waterstof is geproduceerd uit elektriciteit en de aanvrager verklaart en aantoont dat die waterstofproductie gedurende de levenscyclus een broeikasgasemissiereductie van ten minste 70% bewerkstelligt ten opzichte van een fossiele referentiebrandstof van 94 g CO2eq/MJ (2,256 tCO2eq/tH2). Om de broeikasgasemissiereducties gedurende de levenscyclus te bepalen, worden de broeikasgasemissies die verband houden met de productie van elektriciteit die wordt gebruikt om waterstof te produceren, bepaald door de marginale opwekkingseenheid in de biedzone waar de elektrolyser zich bevindt in de onbalansverrekeningsperioden wanneer de elektrolyser elektriciteit van het net verbruikt;
  • de steun mag niet de betrokken emissies van de ene sector naar de andere verplaatsen, maar moet deze in het algemeen verminderen;
  • artikel 36, tiende lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening is niet van toepassing als methode om de toegestane subsidie te berekenen.

3 Reikwijdte

Projecten die in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking komen, zijn:

  • projecten die het ontwerp en de vervaardiging van milieuvriendelijke producten, machines of vervoermiddelen betreffen, zodat die minder natuurlijke hulpbronnen gaan verbruiken; alleen de investering in een milieuvriendelijk apparaat, installatie of vervoermiddel zelf komt in aanmerking;
  • projecten die geen infrastructuur betreffen en waarbij de subsidieontvanger niet direct een milieuvoordeel realiseert op het niveau van zijn onderneming, maar waar het milieuvoordeel elders in de (productie)keten gerealiseerd wordt. Het gaat er bij milieu-investeringssteun om dat een onderneming het uit zijn eigen activiteiten voortvloeiende niveau van milieubescherming verhoogt. Milieu-investeringssteun mag enkel worden ingezet voor de ondernemer die met zijn eigen activiteiten een milieuvoordeel realiseert tijdens de looptijd van het project (dat wil zeggen: uiterlijk bij ingebruikname van de installatie). De aanvrager van de subsidie dient dan ook een investeerder te zijn die eigenaar is en blijft van hetgeen waarin wordt geïnvesteerd;
  • projecten die maatregelen betreffen die het gebruik van hernieuwbare energiebronnen bevorderen en onder artikel 41 van de algemene groepsvrijstellingsverordening vallen; hieronder vallen ook projecten die biobrandstoffen betreffen;
  • projecten op het gebied van de productie van waterstof;
  • projecten die CO2-afvang, -opslag en -hergebruik betreffen (inclusief projecten op het gebied van zogenaamde blauwe waterstof);
  • projecten die enkel de pre-engineering van een installatie betreffen, aangezien het erom gaat dat de installatie binnen de realisatietermijn in gebruik genomen wordt;
  • projecten die de aanschaf of ombouw betreffen van mobiel bouwmaterieel (bouwwerktuigen, hulpfuncties, bouwvoertuigen en zeegaande bouwvaartuigen); deze vallen onder de reikwijdte van de Subsidieregeling schoon en emissieloos bouwmaterieel.

EY Taxlaw NL verschaft de mogelijkheid tot:
  • het full text doorzoeken van de verdragen en regelgeving met daarbij filters om het zoekgebied nader af te bakenen;
  • het full text doorzoeken van de gedelegeerde regelgeving, beleidsbesluiten en jurisprudentie;
  • het kunnen sorteren van de gedelegeerde regelgeving, beleidsbesluiten en jurisprudentie op datum, titel en instantie;
Responsive image
Responsive image
  • het oproepen van artikelversies tot enige jaren terug;
  • het maken van aantekeningen op artikelniveau;
  • de creatie van dossiers voor de opslag van snelkoppelingen naar veelvuldig geraadpleegde wetsartikelen;
  • het delen via mail en sociale media van artikelteksten met desgewenst een additioneel bericht.