Procedurele en andere vereisten voor instelling van vordering
- 1
- Een vordering kan krachtens deze afdeling alleen aan het Gerecht worden voorgelegd indien:
-
- a.de eiser bij de vordering een schriftelijke verklaring voegt dat hij instemt met de beslechting van het geschil door het Gerecht overeenkomstig de procedures van deze afdeling en de eiser één van de reeks regels betreffende geschillenbeslechting als bedoeld in artikel 3.33 (Instelling van vordering), lid 2, aanwijst als de toepasselijke geschillenbeslechtingsregels;
- b.ten minste zes maanden zijn verstreken sinds de indiening van het verzoek om overleg overeenkomstig artikel 3.30 (Overleg) en ten minste drie maanden zijn verstreken sinds de indiening van het bericht van het voornemen om een vordering in te dienen overeenkomstig artikel 3.32 (Bericht van voornemen tot instelling van vordering);
- c.het door de eiser ingediende verzoek om overleg en het door hem ingediende bericht van het voornemen om een vordering in te dienen voldoen aan de voorschriften van respectievelijk artikel 3.30 (Overleg), leden 1 en 2, en artikel 3.32 (Bericht van voornemen tot instelling van vordering), lid 1;
- d.over de wettelijke en feitelijke basis van het geschil voorafgaand overleg is gepleegd overeenkomstig artikel 3.30 (Overleg);
- e.alle aanspraken van de vordering bij het Gerecht in de zin van artikel 3.33 (Instelling van vordering) zijn gebaseerd op de maatregel of maatregelen bedoeld in het bericht van voornemen tot indiening van vorderingen in de zin van artikel 3.32 (Bericht van voornemen tot instelling van vordering); en
- f.aan de voorwaarden van artikel 3.34 (Andere vorderingen) is voldaan.
- 2
- Dit artikel laat andere voorschriften ten aanzien van de bevoegdheid die voortvloeien uit de relevante toepasselijke geschillenbeslechtingsregels onverlet.