Maatregelen in verband met de gezondheid van planten en dieren
- 1
- De partijen erkennen het concept van ziekte- of plagenvrije gebieden en gebieden met een lage prevalentie van ziekten of plagen overeenkomstig de SPS-Overeenkomst, alsmede de normen, richtsnoeren en aanbevelingen van de Wereldorganisatie voor diergezondheid (hierna de „OIE” genoemd) en het Internationaal Verdrag voor de Bescherming van Planten (hierna de „IPPC” genoemd). Het in artikel 156 van dit hoofdstuk genoemde subcomité kan de details van de procedure voor de erkenning van dergelijke gebieden nader definiëren, rekening houdend met de SPS-Overeenkomst en de desbetreffende normen, richtsnoeren en aanbevelingen van de OIE en de IPPC. Deze procedure wordt tevens toegepast bij uitbraken en herbesmetting.
- 2
- Bij de vaststelling van ziekte- of plagenvrije gebieden en gebieden met een lage prevalentie van ziekten of plagen, wordt rekening gehouden met factoren als geografische ligging, ecosystemen, epidemiologische surveillance en de doeltreffendheid van sanitaire of fytosanitaire controles in die gebieden.
- 3
- Voor de vaststelling van ziekte- of plagenvrije gebieden en gebieden met een lage prevalentie van ziekten en plagen, brengen de partijen een nauwe samenwerking tot stand om vertrouwen in de door elke partij voor die vaststelling gevolgde procedures te verkrijgen.
- 4
- Bij de vaststelling van deze gebieden, ongeacht of dit voor het eerst gebeurt of na de uitbraak van een dierenziekte of het opnieuw optreden van een plantenplaag, baseert de invoerende partij haar eigen vaststelling van de dier- of plantgezondheidsstatus van de uitvoerende partij of delen daarvan in beginsel op de door de uitvoerende partij overeenkomstig de SPS-Overeenkomst en de desbetreffende normen, richtsnoeren en aanbevelingen van de OIC en het IPPC verstrekte informatie, en houdt zij rekening met de vaststelling die de uitvoerende partij heeft gedaan.
- 5
- Indien de invoerende partij voornoemde, door de uitvoerende partij gedane vaststelling niet aanvaardt, zet zij de redenen hiervoor uiteen en is zij bereid in overleg te treden.
- 6
- De uitvoerende partij levert het nodige bewijs om de invoerende partij objectief aan te tonen dat de desbetreffende gebieden ziekte- of plagenvrije gebieden, respectievelijk gebieden met een lage prevalentie van ziekten en plagen zijn, en dat waarschijnlijk ook blijven. Hiertoe wordt aan de invoerende partij op verzoek redelijke toegang verleend voor inspectie, proeven en andere relevante procedures.
- 7
- De partijen erkennen het beginsel van compartimentering van de OIE en van plagenvrije productieplaatsen en -locaties van de IPPC. Zij zullen hun toekomstige aanbevelingen ter zake in overweging nemen. Het subcomité dat op grond van artikel 156 van dit hoofdstuk is ingesteld, doet dienovereenkomstig aanbevelingen.