Indien een arbeider, die van de zijde van een der verdragsluitende Staten in het genot is gesteld van een schadeloosstelling wegens een beroepsziekte, terzake van een ziekte van dezelfde aard rechten doet gelden op schadeloosstelling ten opzichte van de wetgeving van zijn nieuwe plaats van tewerkstelling in het andere land, zal hij aan het bevoegde orgaan van dit laatste land opgave moeten doen van de uitkeringen en schadeloosstellingen, welke hij tot dusverre ontvangen heeft wegens dezelfde ziekte.
Het orgaan, dat de nieuwe uitkeringen en schadeloosstellingen moet betalen, zal rekening houden met de vroegere uitkeringen alsof deze te zijnen laste waren geweest.