- 1. De in artikel 60a, eerste lid, bedoelde methoden zijn:
Methode A
Het eigen vermogen van de betaalinstelling is een bedrag van ten minste 10% van de vaste kosten van het voorgaande jaar. De Nederlandsche Bank kan dit vereiste aanpassen in geval van aanzienlijke wijzigingen in de werkzaamheden van de betaalinstelling sinds het voorgaande jaar. Indien de betaalinstelling op de dag van de berekening haar werkzaamheden niet gedurende een volledig jaar heeft uitgeoefend, is het vereiste eigen vermogen 10% van de in haar bedrijfsplan begrote vaste kosten, tenzij de Nederlandsche Bank een aanpassing van dit plan verlangt.Methode B
Het eigen vermogen van de betaalinstelling is een bedrag dat ten minste gelijk is aan de som van de volgende elementen, vermenigvuldigd met schaalfactor k, bedoeld in het tweede lid, waarbij het betalingsvolume een twaalfde deel is van het totale bedrag van de betalingstransacties die de betaalinstelling het voorgaande jaar heeft verricht: - a.4,0% van het betalingsvolume tot € 5.000.000, plus
- b.2,5% van het betalingsvolume boven € 5.000.000 tot € 10.000.000, plus
- c.1% van het betalingsvolume boven € 10.000.000 tot € 100.000.000, plus
- d.0,5% van het betalingsvolume boven € 100.000.000 tot € 250.000.000, plus
- e.0,25% van het betalingsvolume boven € 250.000.000.
- a.De relevante indicator is de som van:
- –rente-inkomsten;
- –rente-uitgaven;
- –ontvangen provisies en vergoedingen; en
- –overige bedrijfsopbrengsten. Elk bestanddeel wordt meegeteld met het bijbehorende positieve of negatieve teken. Inkomsten uit buitengewone of ongewone posten mogen niet worden meegeteld bij de berekening van de relevante indicator. De uitgaven aan de uitbesteding van diensten die door een derde partij worden verricht kunnen de relevante indicator verlagen. De relevante indicator wordt berekend op basis van de laatste twaalfmaandelijkse waarneming aan het eind van het boekjaar. De relevante indicator wordt berekend over het laatste boekjaar. Desalniettemin mag het overeenkomstig methode C berekend eigen vermogen niet onder 80% van het gemiddelde van de laatste drie boekjaren voor de relevante indicator dalen. Wanneer geen gecontroleerde cijfers beschikbaar zijn, mogen bedrijfsramingen worden gebruikt.
- b.De multiplicator is:
- i)10% van de relevante indicator tot € 2.500.000, plus
- ii)8% van de relevante indicator boven € 2.500.000 tot € 5.000.000, plus
- iii)6% van de relevante indicator boven € 5.000.000 tot € 25.000.000, plus
- iv)3% van de relevante indicator boven € 25.000.000 tot € 50.000.000, plus
- v)1,5% van de relevante indicator boven € 50.000.000.
- 2.De schaalfactor k die in de methoden B en C wordt gebruikt, is:
- a.0,5 indien de betaalinstelling alleen de in punt 6 van de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten vermelde betaaldienst verleent;
- b.1,0 indien de betaalinstelling een in de punten 1 tot en met 5 van de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten vermelde betaaldienst verleent.
Methode C
Het eigen vermogen van de betaalinstelling is een bedrag dat ten minste gelijk is aan de relevante indicator, bedoeld in onderdeel a, vermenigvuldigd met de multiplicator, bedoeld in onderdeel b, nogmaals vermenigvuldigd met de schaalfactor k.