- 1
- De Nederlandsche Bank stelt vast of de betrouwbaarheid van een persoon als bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, 3:11, 3:13, 3:37, derde lid en vierde lid, 3:47, eerste en vijfde lid, of 3:99, eerste lid, van de wet en van een persoon als bedoeld in artikel 17aa, vierde lid, buiten twijfel staat op basis van diens voornemens, handelingen en antecedenten.
- 2
- Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de beoordeling van de betrouwbaarheid van een persoon door de Nederlandsche Bank op grond van een verordening als bedoeld in artikel 1:24, derde lid, van de wet.