- 1
- Het minimumbedrag aan eigen vermogen, bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, van de wet bedraagt:
-
- a.€ 5 miljoen voor een bank als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, of 3:54, eerste lid, van de wet die geen bank als bedoeld in onderdeel b is, of voor een clearinginstelling als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, of 3:55, eerste lid, van de wet;
- b. € 2,5 miljoen voor een bank als bedoeld in artikel 2:13 van de wet die in hoofdzaak haar bedrijf maakt van het verlenen van beleggingsdiensten of het verrichten van beleggingsactiviteiten;
- c.€ 125.000 voor een beheerder van een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid van de wet;
- d.€ 125.000 voor een beheerder van een icbe als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, van de wet;
- e.€ 300.000 voor een beleggingsmaatschappij of een maatschappij voor collectieve belegging in effecten als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, van de wet die geen aparte beheerder hebben;
- f.€ 750.000 voor een beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, of 3:54, eerste lid, van de wet die de beleggingsdienst verleent, bedoeld in onderdeel e van de definitie van het verlenen van een beleggingsdienst in artikel 1:1 van de wet, of de beleggingsactiviteit verricht, bedoeld in onderdeel a van de definitie van het verrichten van een beleggingsactiviteit in artikel 1:1 van de wet;
- g.€ 750.000 voor een beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, of 3:54, eerste lid, van de wet die de beleggingsactiviteit verricht, bedoeld in onderdeel b van de definitie van het verrichten van een beleggingsactiviteit in artikel 1:1 van de wet, indien de beleggingsonderneming handelt voor eigen rekening of het de beleggingsonderneming op grond van haar vergunning is toegestaan te handelen voor eigen rekening;
- h.€ 75.000 voor een beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, of 3:54, eerste lid, van de wet, die niet handelt voor eigen rekening en die uitsluitend een of meer van de beleggingsdiensten, bedoeld in de onderdelen a, b, c, d en f van de definitie van verlenen van een beleggingsdienst in artikel 1:1 van de wet, verleent en waaraan het op grond van haar vergunning niet is toegestaan gelden of financiële instrumenten van cliënten onder zich te houden;
- i.€ 150.000 voor een beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, of 3:54, eerste lid, van de wet, niet zijnde een beleggingsonderneming als bedoeld in de onderdelen f tot en met h;
- j.€ 20.000 voor een betaalinstelling als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, van de wet die uitsluitend de in punt 6 van de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten vermelde betaaldienst verleent;
- k.€ 50.000 voor een betaalinstelling als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, van de wet die uitsluitend de in punt 7 van de richtlijn betaaldiensten vermelde betaaldienst verleent;
- l.€ 125.000 voor een betaalinstelling als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, van de wet die een in de punten 1 tot en met 5 van de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten vermelde betaaldienst verleent;
- m.€ 730.000 voor een bewaarder als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, van de wet of het bedrag als berekend overeenkomstig artikel 315 of 317 van de verordening kapitaalvereisten indien dat bedrag hoger is;
- n.€ 350.000 voor een elektronischgeldinstelling als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, van de wet;
- o.€ 500.000 voor een premiepensioeninstelling als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, van de wet;
- p.€ 112.500 voor een pensioenbewaarder als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, van de wet;
- q.€ 1 miljoen voor een kredietunie als bedoeld in artikel 3:53, eerste lid, van de wet.
- 2
- Voor de toepassing van het eerste lid wordt een beheerder van een beleggingsinstelling of een beheerder van een icbe die tevens een beleggingsdienst verleent op grond van artikel 2:67a, tweede lid, van de wet, respectievelijk artikel 2:69c, tweede lid, van de wet gelijkgesteld met een beleggingsonderneming, met dien verstande dat het minimumbedrag aan eigen vermogen ten minste € 125.000 bedraagt.