Responsive image

2.3.1 Na het beëindigen van de dienstbetrekking van een...

Download de app voor meer functionaliteit.

2.3.1 Na het beëindigen van de dienstbetrekking van een...

Na het beëindigen van de dienstbetrekking van een werknemer

Voormalige werknemers kunnen de pensioenopbouw na onvrijwillig ontslag voortzetten zolang zij een inkomensvervangende, loongerelateerde uitkering ontvangen. Daarnaast is het mogelijk om, onder door mij te stellen voorwaarden, na (al dan niet vrijwillig) ontslag over perioden van ten hoogste 10 jaar extra pensioen op te bouwen (zie artikel 10a, eerste lid, onderdeel c, UBLB). Daarbij is niet relevant of de voormalige werknemers gedurende die perioden een loongerelateerde uitkering ontvangen. In die perioden kunnen deze voormalige werknemers bijvoorbeeld een eigen onderneming starten.

Ten overvloede merk ik hierbij op dat voortzetting van de pensioenopbouw alleen kan plaatsvinden voor zover de mogelijkheid van vrijwillige voortzetting in een pensioenregeling is opgenomen.

Voorwaarden

Aan deze mogelijkheid van voortzetting van deelname verbind ik de volgende zeven voorwaarden:

  • 1.Verbetering van de pensioenregeling tijdens de vrijwillige voortzetting is niet toegestaan tenzij het een verbetering van een collectieve regeling betreft die primair is bedoeld voor de actieve werknemers van de voormalige werkgever.
  • 2.De vrijwillige voortzetting kan slechts plaatsvinden voor zover geen cumulatie plaatsvindt met opbouw in een pensioenregeling van een eventuele andere werkgever, de vorming van een oudedagsreserve als bedoeld in artikel 3.67 Wet IB 2001 of opbouw in een beroeps- of bedrijfstakpensioenregeling.
  • 3.De vrijwillige voortzetting moet direct aansluiten op het beëindigen van de dienstbetrekking. Voor de aanvraag van een vrijwillige voortzetting mag een termijn van 9 maanden in acht genomen worden, zoals bedoeld in artikel 54, vierde lid, PW.
  • 4.De vrijwillige voortzetting mag niet aanvangen in de periode van drie jaren voorafgaande aan de voor de voormalige werknemer geldende pensioendatum van de regeling die hij vrijwillig voortzet. Deze beperking is niet van toepassing als de voormalige werknemer daadwerkelijk inkomen uit tegenwoordige arbeid geniet of als hij aannemelijk maakt dat hij om medische redenen niet in staat is inkomen uit tegenwoordige arbeid te genereren.
  • 5.Het pensioengevend loon voor de vrijwillige voortzetting is gemaximeerd op het laatstverdiende loon (zie Kamerstukken II 1997/98, 26 020, nr. 3, blz. 30). Het is daarbij mogelijk om dat loon te indexeren met de loonindex, zoals de voormalige werkgever die toepast, dan wel met de loonindex in de bedrijfstak waarin de voormalige werknemer werkzaam was. Wettelijk is het fiscale loon (en niet het salaris in geld) uitgangspunt voor het pensioengevend loon. Het ontmoet echter geen bezwaar als in aansluiting op de praktijk het loon in geld c.q. het privaatrechtelijk of publiekrechtelijk overeengekomen salaris uitgangspunt voor de indexatie is. Met ingang van het vierde kalenderjaar van vrijwillige voortzetting geldt een extra maximum voor het pensioengevend loon. Dit is het gezamenlijke bedrag van:
  • a.de winst uit onderneming vóór toevoeging aan en afneming van de oudedagsreserve en vóór de ondernemersaftrek,
  • b.het belastbare loon vóór aftrek van het als negatief loon wegens de vrijwillige voortzetting in aanmerking genomen bedrag,
  • c.het belastbare resultaat uit overige werkzaamheden, en
  • d.de belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen
  • zoals vastgesteld in het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het desbetreffende kalenderjaar. De in dit onderdeel bedoelde maxima mogen niet uitgaan boven het in artikel 18ga Wet LB bedoelde maximum. De in dit onderdeel voorziene correctie voor het bedrag dat als negatief loon wegens de vrijwillige voortzetting in aanmerking is genomen, bewerkstelligt dat de voormalige werknemer ook pensioen mag opbouwen over de door hem betaalde pensioenpremie (zie onderdeel 3.2.4.). Hiermee wordt beoogd de voormalige werknemer op dit punt op overeenkomstige wijze te behandelen als de werknemer die ook over de ingehouden pensioenpremie pensioen mag opbouwen.
  • 6.Als het inkomen over het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar nog niet is vastgesteld op het moment dat de pensioenpremie definitief betaald moet worden, mag de voormalige werknemer het onder 5 bedoelde gezamenlijke bedrag bepalen op basis van de aangifte inkomstenbelasting zoals hij deze bij de Belastingdienst heeft ingediend.
  • 7.Ingeval in een jaar het voor de voortgezette pensioenopbouw in aanmerking te nemen pensioengevend loon zodanig laag is dat geen pensioengrondslag resteert mag de pensioenuitvoerder voor de opbouw van pensioen dat jaar niettemin als dienstjaar in aanmerking nemen. Voorwaarde daarbij is dat de bijdrage aan de voortgezette pensioenregeling voor dat jaar niet meer is dan een symbolisch bedrag van ten hoogste € 1. Dit voorkomt dat de voormalige werknemer de voortgezette pensioenopbouw noodgedwongen moet beëindigen vanwege een (incidenteel) laag inkomen. Op grond van de Pensioenwet geldt namelijk als vereiste voor vrijwillige voortzetting van de pensioenopbouw dat sprake is van voortdurende pensioenopbouw. In deze situatie kan de risicoverzekering voor het partner- of wezenpensioen op basis van de bereikbare dienstjaren en het bereikbare pensioengevend loon worden voortgezet. Voor het op risicobasis verzekerde partner- of wezenpensioen geldt dat de verschuldigde premie in mindering op het inkomen kan worden gebracht. Hierbij mag het pensioengevend loon voor het deel van het partner- of wezenpensioen dat ziet op nog te bereiken dienstjaren niet uitgaan boven het gemiddelde van het pensioengevend loon in de vijf voorafgaande jaren. Daarbij mag per jaar geen hoger pensioengevend loon in aanmerking worden genomen dan het bedrag, bedoeld in artikel 18ga Wet LB. Ook wat betreft het aldus berekende gemiddelde geldt, dat geen hoger pensioengevend loon in aanmerking kan worden genomen dan het bedrag, bedoeld in artikel 18ga Wet LB.

Op grond van artikel 30 URIB is artikel 10a UBLB van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de voor het nettopensioen in aanmerking te nemen dienstjaren. In verband hiermee gelden de onder 1 tot en met 7 genoemde voorwaarden eveneens voor nettopensioenen, met dien verstande dat het in de 5e en 7e voorwaarde genoemde maximum van artikel 18ga Wet LB niet van toepassing is op het nettopensioen. De grondslag voor het nettopensioen is het bedrag van het loon dat ingevolge artikel 18ga Wet LB niet tot het pensioengevend loon behoort.

EY Taxlaw NL verschaft de mogelijkheid tot:
  • het full text doorzoeken van de verdragen en regelgeving met daarbij filters om het zoekgebied nader af te bakenen;
  • het full text doorzoeken van de gedelegeerde regelgeving, beleidsbesluiten en jurisprudentie;
  • het kunnen sorteren van de gedelegeerde regelgeving, beleidsbesluiten en jurisprudentie op datum, titel en instantie;
Responsive image
Responsive image
  • het oproepen van artikelversies tot enige jaren terug;
  • het maken van aantekeningen op artikelniveau;
  • de creatie van dossiers voor de opslag van snelkoppelingen naar veelvuldig geraadpleegde wetsartikelen;
  • het delen via mail en sociale media van artikelteksten met desgewenst een additioneel bericht.