De ontbinding van het lichaam waarop artikel 33, eerste lid, onderdeel c, van de wet doelt, kan – behalve op grond van de verschillende formele ontbindingsbepalingen – onder omstandigheden ook worden afgeleid uit handelingen van vennoten of organen van rechtspersonen.
Voor de berekening van de driejaarstermijn wordt de stilzwijgende ontbinding – bedoeld in de vorige volzin – geacht zich te hebben voltrokken ten tijde van het verrichten van de handelingen.
Als ontbinding kan niet worden aangemerkt het feitelijk staken van de bedrijfsuitoefening en/of het voortzetten van de activiteiten van de vennootschap in een andere rechtsvorm, het zogenaamde ‘leeg’ maken van het lichaam.