- 1
- Bij de vaststelling van het standaardtarief, bedoeld in artikel 25, tweede en derde lid, van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling, wordt uitgegaan van de periodetafel GBM/V 2010–2015 met de volgende leeftijdterugstellingen:
-
- a.5 jaar voor mannelijke deelnemers;
- b.3 jaar voor vrouwelijke deelnemers;
- c.1 jaar voor de vrouwelijke partner van mannelijke deelnemers; en
- d.3 jaar voor de mannelijke partner van vrouwelijke deelnemers.
- 2
- De berekening van het standaardtarief geschiedt op basis van algemeen gebruikelijke actuariële formules. Uitgegaan wordt daarbij van netto tarieven en een marktconforme disconteringsvoet.
- 3
- De in het tweede lid bedoelde disconteringsvoet is de op 1 oktober geldende rente uit de door De Nederlandsche Bank gepubliceerde rentetermijnstructuur voor verplichtingen met een looptijd van 25 jaar. De vastgestelde rente geldt voor de periode van 1 januari tot en met 31 december van enig jaar.
- 4
- Bij de bepaling van koopsommen voor lijfrenten, overlevingsrenten en erfrenten wordt de continue rente gebruikt.
- 5
- Voor koopsommen van uitkeringen bij overlijden wordt uitgegaan van overlijden halverwege het jaar.
- 6
- Voor de berekening van het partnerpensioen wordt de gehuwdheidsfrequentie op 1 gesteld op de datum waarop het ouderdomspensioen op grond van een pensioenregeling aanvangt.
- 7
- Voor het ouderdomspensioen en het partnerpensioen dat is opgebouwd vóór 1 januari 2002, dan wel 1 januari 2006, indien sprake is van perioden van opbouw op grond van een beroepspensioenregeling, wordt uitgegaan van de gehuwdheidsfrequenties, opgenomen in artikel 1 van bijlage 2. Mannen worden geacht gehuwd te zijn met een drie jaar jongere partner, vrouwen worden geacht gehuwd te zijn met een drie jaar oudere partner.
- 8
- De contantewaardefactoren worden gebaseerd op de pensioenleeftijd en het verschil tussen de pensioendatum en de overdrachtsdatum in jaren en maanden die de overdragende uitvoerder hanteert.