- 1
- Elektronischgeldinstellingen als bedoeld in artikel 1d zijn vrijgesteld van hetgeen ingevolge het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen, met uitzondering van de artikelen 3:5, 3:6, 3:7, 3:29a, 3:29b, 3:29c, vierde lid, en 3:34 van de wet is bepaald.
- 2
- De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, is slechts van toepassing op voorwaarde dat de elektronischgeldinstelling eenmaal per jaar staten aan de Nederlandse Bank verstrekt overeenkomstig artikel 130, derde lid, onderdeel c, van het Besluit prudentiële regels Wft.