- 1)
- Elke Overeenkomstsluitende Partij heeft het recht de exploitatievergunningen voorzien in lid 2 van artikel 10 niet te verlenen, indien de genoemde Overeenkomstsluitende Partij er niet van overtuigd is dat een aanzienlijk deel van de eigendom van en het daadwerkelijk toezicht op die maatschappij berusten bij de Overeenkomstsluitende Partij welke de maatschappij heeft aangewezen of bij onderdanen van deze Overeenkomstsluitende Partij.
- 2)
- Elke Overeenkomstsluitende Partij heeft het recht een exploitatievergunning in te trekken of de uitoefening door de luchtvaartmaatschappij aangewezen door de andere Overeenkomstsluitende Partij, van de rechten omschreven in artikel 9 van deze Overeenkomst, te schorsen indien:
-
- a)zij er niet van overtuigd is dat een aanzienlijk deel van de eigendom van en het daadwerkelijke toezicht op die maatschappij berusten bij de Overeenkomstsluitende Partij die de maatschappij heeft aangewezen of bij onderdanen van deze Overeenkomstsluitende Partij, of indien
- b)deze maatschappij zich niet gehouden heeft aan de in artikel 5 bedoelde wetten en voorschriften van de Overeenkomstsluitende Partij die de rechten heelt verleend, of indien
- c)deze maatschappij de exploitatie niet uitvoert onder de voorwaarden gesteld in deze Overeenkomst.
- 3)
- Tenzij de intrekking of de schorsing noodzakelijk is om nieuwe inbreuken op de bedoelde wetten en voorschriften te voorkomen, kan een zodanig recht niet worden uitgeoefend dan na overleg met de andere Overeenkomstsluitende Partij, als voorzien in artikel 6. Ingeval dit overleg faalt, wordt overgegaan tot een scheidsrechterlijke uitspraak, overeenkomstig artikel 8.