- 1)
- Elke Overeenkomstsluitende Partij heeft het recht een luchtvaartmaatschappij aan te wijzen voor de exploitatie van de overeengekomen diensten op de aangegeven routes en doet hiervan mededeling aan de andere Overeenkomstsluitende Partij.
- 2)
- Na ontvangst van deze mededeling houdende aanwijzing dient de andere Overeenkomstsluitende Partij behoudens de bepalingen van lid 3 van dit artikel en die van artikel 11 van deze Overeenkomst, onverwijld aan de aangewezen luchtvaartmaatschappij de passende exploitatievergunningen te verlenen.
- 3)
- De luchtvaartautoriteiten van een der Overeenkomstsluitende Partijen kunnen verlangen dat de door de andere Overeenkomstsluitende Partij aangewezen luchtvaartmaatschappij het bewijs levert, dat zij in staat is te voldoen aan de voorwaarden welke op het gebied van de exploitatie van de internationale luchtdiensten worden voorgeschreven door de wetten en voorschriften die gewoonlijk en redelijkerwijze, overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag inzake de Internationale Burgerluchtvaart, door de genoemde autoriteiten worden toegepast.