Mijnheer de Minister,
Ik heb de eer de ontvangst te bevestigen van Uw brief van heden, luidende als volgt:
„Verwijzende naar de Overeenkomst, inzake luchtvervoer tussen de Libanon en Nederland, welke heden is gesloten, heb ik de eer U mede te delen, dat door mijn Regering is verstaan, dat de uitoefening van de 5de vrijheid van de lucht door de Nederlandse luchtdiensten tussen Beyrouth en Basra afhankelijk is van het sluiten van een overeenkomst, die toepasselijk is op het luchtvervoer tussen Nederland en Irak. Wanneer een zodanige overeenkomst zal bestaan, zal de Libanese Regering er geen bezwaar tegen. hebben aan de door Nederland aangewezen luchtvaartondernemingen toe te staan, om in internationaal verkeer passagiers, goederen en post, in beide richtingen tussen Beyrouth en Basra, op te nemen en af te zetten.
Gelief Mijnheer de Zaakgelastigde de verzekering van mijn hoogachting te aanvaarden.”
Ik heb de eer U de instemming van mijn Regering met het vorenstaande te bevestigen.
Gelief Mijnheer de Minister de verzekering van mijn hoogachting te aanvaarden.
Beyrouth, 20 September 1949.
De Tijdelijk Zaakgelastigde
der Nederlanden te Caïro.
(w.g.) H. HAGENAAR.
Aan Zijne Excellentie
de Heer Hamid Frangié,
Minister van Buitenlandse Zaken
en van de Libanezen Overzee,
BEYROUTH.