- 1
- Een levensloopregeling moet schriftelijk zijn vastgelegd. In de vastlegging moet ten minste zijn opgenomen:
-
- a. dat de regeling ten doel heeft het treffen van een voorziening in geld uitsluitend ten behoeve van het opnemen van een periode van extra verlof;
- b. dat de aanspraken ingevolge de levensloopregeling niet kunnen worden afgekocht, vervreemd, prijsgegeven dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid anders dan ten behoeve van de in artikel 61k bedoelde verpanding, kunnen worden;
- c. de instelling waarbij de voorziening wordt aangehouden;
- d. een bepaling ingevolge welke de werknemer schriftelijk aan de inhoudingsplichtige verklaart of hij bij een of meer gewezen inhoudingsplichtigen aanspraken ingevolge een levensloopregeling heeft opgebouwd, die ingevolge artikel 61h, derde lid , geacht worden te zijn opgebouwd bij de inhoudingsplichtige;
- e. een bepaling ingevolge welke de werknemer schriftelijk verklaart dat hij geen voorziening ingevolge een levensloopregeling opbouwt in het kalenderjaar waarin hij bij een inhoudingsplichtige loon spaart ingevolge een spaarloonregeling als bedoeld in artikel 32 van de wet .
- 2
- In afwijking van het eerste lid mag een levensloopregeling voorzien in de mogelijkheid van afkoop van de aanspraken bij beëindiging van de dienstbetrekking.
- 3
- In afwijking van het eerste lid mag een levensloopverzekering voorzien in de mogelijkheid van gehele of gedeeltelijke afkoop van de aanspraken voorzover overeenkomstig artikel 19g, tweede lid, van de wet over de voorziening wordt beschikt.