Responsive image

Bijlage 1 Specifieke bepalingen voor subsidie aanvragen in...

Download de app voor meer functionaliteit.

Bijlage 1 Specifieke bepalingen voor subsidie aanvragen in...

Specifieke bepalingen voor subsidie aanvragen in het kader van investeringsprioriteiten A tot en met C

Investeringsprioriteit A : Actieve inclusie, mede met het oog op bevordering van gelijke kansen en actieve participatie, en het verbeteren van de inzetbaarheid

Artikel A1

Vervallen.

Hoofdstuk I. Centrumgemeenten

Artikel A1a Subsidieaanvrager

De subsidie met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk wordt aangevraagd door het college van burgemeester en wethouders van een centrumgemeente als bedoeld in artikel 1.

Artikel A2 Aanvraagtijdvak

  • 1.Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk dat betrekking heeft op een regio-aanvraag gemeenten als bedoeld in artikel A5, eerste lid, worden door de minister ontvangen in:
  • a.het aanvraagtijdvak van 1 mei 2014, 09.00 uur, tot en met 31 oktober 2014, 17.00 uur;
  • b.het aanvraagtijdvak van 16 mei 2016, 09.00 uur, tot en met 31 januari 2017, 17.00 uur.
  • 2.Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk dat betrekking heeft op een regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs als bedoeld in artikel A5, eerste lid, worden door de minister ontvangen in:
  • a.het aanvraagtijdvak van 1 mei 2014, 09.00 uur, tot en met 31 oktober 2014, 17.00 uur;
  • b.het aanvraagtijdvak van 16 mei 2016, 09.00 uur, tot en met 16 september 2016, 17.00 uur;
  • c.het aanvraagtijdvak van 15 mei 2017, 09.00 uur, tot en met 15 september 2017, 17.00 uur;
  • d.het aanvraagtijdvak van 1 juni 2020, 09.00 uur, tot en met 31 juli 2020, 17.00 uur.

Artikel A3 Subsidieplafond

Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie bedraagt:

  • a.voor de aanvraagtijdvakken, bedoeld in artikel A2, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, onderdeel a, € 113.999.500,–.
  • b.voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel A2, eerste lid, onderdeel b, € 116.000.000,–.
  • c.voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel A2, tweede lid, onderdeel b, € 25.000.000,–.
  • d.voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel A2, tweede lid, onderdeel c, € 25.000.000,–;
  • e.voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel A2, tweede lid, onderdeel d, € 8.500.000,–.

Artikel A4 Doel en doelgroepen

  • 1.Een project in het kader van dit hoofdstuk heeft tot doel het bevorderen van actieve inclusie, door middel van het vergroten van mogelijkheden tot arbeidsinpassing van personen die op het moment van hun start van deelneming aan een project behoren tot één of meer van de volgende doelgroepen:
  • a.niet-uitkeringsontvangers;
  • b.arbeidsbelemmerden, dan wel personen met een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten, dan wel arbeidsbeperkten als bedoeld in artikel 38b van de Wet financiering sociale verzekeringen of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, IOAW, IOAZ en Ziektewet dan wel personen met een recht op arbeidsondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten;
  • c.50-plussers met een, bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet, een IOAW-uitkering, een IOAZ-uitkering, of een uitkering van het UWV;
  • d.jongeren;
  • e.personen die algemene bijstand op grond van de Participatiewet, een aanvullende IOAW-uitkering, een aanvullende IOAZ-uitkering, of een uitkering van het UWV ontvangen en in de twaalf maanden voorafgaand aan hun deelname aan een project deze uitkering(en) in totaal zes maanden of langer hebben ontvangen;
  • f.leerlingen die ingeschreven staan bij een school voor voortgezet speciaal onderwijs dan wel praktijkonderwijs, alsmede leerlingen die in de periode van 24 maanden onmiddellijk voorafgaand aan de start van hun deelname aan het project, ingeschreven hebben gestaan bij een dergelijke school, en in aanvulling op het regulier onderwijs, of na het verlaten van de school ondersteuning of begeleiding nodig hebben ten behoeve van arbeidsintegratie;
  • g.hier te lande woonachtige vreemdelingen die rechtmatig in Nederland verblijf houden in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000.
  • 2.Indien sprake is van een persoon die deelneemt aan twee opeenvolgende projecten en deze persoon behoort bij instroom in het eerste project aantoonbaar tot de doelgroep, dan behoort deze persoon ook het opvolgende project tot de doelgroep mits voor deze deelnemer sprake is van een individueel traject dat onafgebroken doorloopt in beide projecten.
  • 3.Een project in het kader van dit hoofdstuk heeft mede tot doel de bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen en de bevordering van gelijke kansen en non-discriminatie.

Artikel A5 De aanvraag

  • 1.Een centrumgemeente kan twee soorten aanvragen indienen, te weten een regio-aanvraag gemeenten en een regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs waarbij in elk geval sprake is van een regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs.
  • 2.De projectbeschrijving en de begroting van de regio-aanvraag gemeenten bevatten een beschrijving van de wijze waarop de subprojecten in maximaal vijf clusters worden onderverdeeld ten behoeve van de verantwoording en de controle hierop. Projectcoördinatie en- administratie is hierbij één cluster.
  • 3.De projectbeschrijving en de begroting van de regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs bevatten een beschrijving van de wijze waarop de subprojecten in maximaal drie clusters worden onderverdeeld ten behoeve van de verantwoording en de controle hierop. Projectcoördinatie en- administratie is hierbij één cluster.
  • 4.De volledige administratie is per cluster beschikbaar op één locatie.
  • 5.Het derde lid is niet van toepassing op projecten als bedoeld in artikel A2, tweede lid, onderdeel d.

Artikel A6 Specifieke eisen

  • 1.Een project, in het kader van dit hoofdstuk, komt slechts voor subsidie in aanmerking indien:
  • a.het project past binnen het doel, omschreven in artikel A4;
  • b.het project dat betrekking heeft op een regio-aanvraag gemeenten of een regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs als bedoeld in artikel A2, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, onderdeel a, een duur van ten hoogste 24 maanden heeft, gerekend vanaf de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag, dan wel, indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, de startdatum van het project, genoemd in de beschikking tot subsidieverlening;
  • c.het project dat betrekking heeft op een regio-aanvraag gemeenten als bedoeld in artikel A2, eerste lid, onderdeel b:
  • 1°.een duur van ten hoogste 36 maanden heeft gerekend vanaf de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag, dan wel, indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, de startdatum van het project, genoemd in de beschikking tot subsidieverlening;
  • 2°.start na de einddatum van het project dat betrekking heeft op een regio-aanvraag gemeenten als bedoeld in artikel A2, eerste lid, onderdeel a, doch uiterlijk binnen twee maanden, gerekend vanaf de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag;
  • d.het project dat betrekking heeft op een regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs als bedoeld in artikel A2, tweede lid, onderdelen b en c:
  • 1°.een duur van ten hoogste twaalf maanden heeft als het gaat om een project als bedoeld in artikel A2, tweede lid, onderdeel b;
  • 2°.een duur van ten hoogste 24 maanden heeft als het gaat om een project als bedoeld in artikel A2, tweede lid, onderdeel c;
  • 3°.start na de einddatum van het project dat betrekking heeft op een regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs als bedoeld in artikel A2, tweede lid, onderdeel a, doch uiterlijk binnen negen maanden, gerekend vanaf de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag;
  • e.het gevraagde subsidiebedrag in de regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs, bedoeld in artikel A2, tweede lid, onderdeel a, betrekking heeft op ten minste 30% van het maximaal beschikbare bedrag, bedoeld in artikel A10, eerste lid, onderdeel a;
  • f.het project dat betrekking heeft op een regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs als bedoeld in artikel A2, tweede lid, onderdeel d, een duur van ten hoogste twaalf maanden heeft en betrekking heeft op het schooljaar 2020–2021.
  • 2.Door de minister kan in de beschikking tot subsidieverlening in plaats van de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag een andere startdatum van het project worden vermeld.
  • 3.In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, heeft het project dat betrekking heeft op een regio-aanvraag gemeenten als bedoeld in artikel A2, eerste lid, onderdeel a, op verzoek van de subsidieontvanger een duur van ten hoogste 27 maanden, gerekend vanaf de startdatum van het project, genoemd in de beschikking tot subsidieverlening, indien dit verzoek uiterlijk twee maanden voor de einddatum van het project, genoemd in de beschikking tot subsidieverlening, door de minister is ontvangen.
  • 4.Indien een subsidieontvanger de projectduur wil verlengen, met inachtneming van de in het eerste lid, onderdelen c en d gestelde maximale projectduur, wordt een verzoek daartoe bij de minister ingediend.

Artikel A7 Subsidiabele activiteiten

  • 1.Voor subsidie komen enkel de volgende activiteiten in aanmerking, voor zover zij de doelstelling uit artikel A4 ondersteunen:
  • a.activiteiten direct gericht op de bestrijding van jeugdwerkloosheid;
  • b.activiteiten direct gericht op de bevordering van de aansluiting praktijkonderwijs of voortgezet speciaal onderwijs op de arbeidsmarkt of vervolgonderwijs;
  • c.activiteiten direct gericht op het vergroten van de mogelijkheden tot arbeidsinpassing.
  • 2.In afwijking van artikel 12, eerste lid, onderdeel a, zijn enkel de volgende externe kosten subsidiabel: de kosten van extern ingekochte trajecten voor zover de relatie met de activiteiten, genoemd in het eerste lid, voldoende aannemelijk is.
  • 3.Voor subsidiëring komen uitsluitend in aanmerking de kostensoorten, bedoeld in artikel 12, twaalfde lid, en bijlage VI bij de gedelegeerde verordening (EU) 2019/2170 van de Commissie van 27 september 2019 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2195 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1304/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Sociaal Fonds, wat betreft de definitie van de standaardschalen van eenheidskosten en vaste bedragen voor de terugbetaling van uitgaven door de Commissie aan lidstaten (PbEU 2019, L 329). De minister specificeert de voorwaarden met betrekking tot het afrekenen op basis van deze kostensoorten in de beschikking tot subsidieverlening, bedoeld in artikel 9.

Artikel A8 Voortgangsrapportage en tussentijdse declaratie

  • 1.Bij een project met een duur van meer dan 24 maanden, dient de subsidieontvanger, binnen vier weken na afloop van de eerste twaalf maanden van het project, een voortgangsrapportage in over de eerste twaalf maanden.
  • 2.Bij een project met een duur van meer dan 24 maanden, kan de Minister de subsidieontvanger na afloop van 24 maanden van het project verzoeken:
  • a.een tweede voortgangsrapportage in te dienen over de eerste 24 maanden van het project; dan wel
  • b.een tussentijdse declaratie in te dienen over de eerste 24 maanden van het project, met daarbij een verantwoording van de kosten onder gelijktijdige verstrekking van de burgerservicenummers van de deelnemers aan het project.
  • 3.De tweede voortgangsrapportage en de tussentijdse declaratie worden uiterlijk binnen drie maanden na een daartoe strekkend verzoek ingediend.
  • 4.De voortgangsrapportage en de tussentijdse declaratie worden ingediend onder gebruikmaking van een daartoe door de Minister elektronisch beschikbaar gesteld formulier, voorzien van de vereiste bijlagen en een door hem erkende elektronische handtekening.
  • 5.Artikel 18, tweede en vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op de tussentijdse declaratie.
  • 6.De Minister betaalt binnen negentig dagen nadat een tussentijdse declaratie is ontvangen, de op dat moment bekende verschuldigde subsidie.
  • 7.De einddeclaratie, bedoeld in artikel 18, bevat de som van de tussentijdse declaratie en het resterend eindbedrag. De verantwoording van de kosten en de burgerservicenummers van de deelnemers, bedoeld in artikel 18, eerste lid, hebben betrekking op het resterend eindbedrag opgenomen in de einddeclaratie.

Artikel A9 Bevoorschotting

  • 1.In afwijking van artikel 14 verleent de minister voor projecten als bedoeld in artikel A2, eerste lid, onderdeel b, op verzoek van de subsidieontvanger, na ontvangst en beoordeling van de voortgangsrapportage, bedoeld in artikel A8, eerste lid, een voorschot tot maximaal 50% van het in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen maximum subsidiebedrag, mits uit de beoordeling van de voortgangsrapportage blijkt dat de gerapporteerde kosten zijn gespecificeerd en financieel en inhoudelijk voldoende zijn onderbouwd.
  • 2.In afwijking van artikel 14 kan de minister voor projecten als bedoeld in artikel A2, tweede lid, onderdelen b en c, op verzoek van de subsidieontvanger, een voorschot verlenen tot maximaal 50% van het in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen maximum subsidiebedrag. In het verzoek wordt het voorschot gemotiveerd en gespecificeerd op basis van reeds gemaakte kosten.
  • 3.In afwijking van artikel 14 kan de Minister besluiten tot het verstrekken van een voorschot tot maximaal de op basis van de tussentijdse declaratie, bedoeld in artikel A8, tweede lid, onderdeel b, verschuldigde subsidie.

Artikel A10 Maximum subsidie per subsidieaanvrager

  • 1.Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie in het kader van investeringsprioriteit A is per centrumgemeente vastgelegd:
  • a.voor aanvragen, bedoeld in artikel A2, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, onderdeel a, in bijlage 3, behorende bij deze regeling;
  • b.voor aanvragen als bedoeld in artikel A2, eerste lid, onderdeel b, in bijlage 3a, behorende bij deze regeling;
  • c.voor aanvragen als bedoeld in artikel A2, tweede lid, onderdelen b en c, in bijlage 3b, behorende bij deze regeling;
  • d.voor aanvragen als bedoeld in artikel A2, tweede lid, onderdeel d, in bijlage 3c, behorende bij deze regeling.
  • 2.De minister kan eventuele onderbenutting van het bedrag, bedoeld in artikel A3, na controle en vaststelling, herverdelen over subsidieaanvragers die meer hebben gerealiseerd dan het aan hen toegekende bedrag in de bijlagen 3, 3a en 3b, voor zover het totale bedrag in de bijlagen 3, 3a en 3b niet wordt overschreden.
  • 3.Indien meer subsidieontvangers aanspraak maken op het onbenutte bedrag, bedoeld in het tweede lid, en het totale beschikbare bedrag, genoemd in de bijlagen 3, 3a en 3b, niet toereikend is, wordt het onbenutte bedrag naar rato van het percentage van de overrealisatie door een subsidieontvanger op het aan hem toegekende bedrag ten opzichte van de totale overrealisatie van alle subsidieontvangers verdeeld.
  • 4.De verdeling in het derde lid kan er niet toe leiden dat meer subsidie wordt betaald dan het totale bedrag van de overrealisatie door een subsidieontvanger overeenkomstig de vaststelling van de subsidie. Indien de herverdeling leidt tot een dergelijke situatie, zal de extra subsidie worden vastgesteld op dat bedrag van de overrealisatie, waarna de resterende omvang van het onbenutte bedrag opnieuw wordt verdeeld conform het bepaalde in het derde lid.
  • 5.De Minister kan het eventueel onbenutte deel van het subsidieplafond per centrumgemeente voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel A3, onderdeel c, en bijlage 3b, na controle en vaststelling, toevoegen aan het subsidieplafond voor de betreffende centrumgemeente in het daaropopvolgende aanvraagtijdvak bedoeld in artikel A3, onderdeel d, en bijlage 3b.

Artikel A10aa Onderwijsnummer

In afwijking van de artikelen 17, eerste lid, en 18, eerste lid, verstrekt de subsidieontvanger voor een persoon die behoort tot de doelgroep, genoemd in artikel A4, eerste lid, onderdeel f, in plaats van een burgerservicenummer een onderwijsnummer als bedoeld in artikel 1, onderdeel g, van de Les- en cursusgeldwet, indien deze persoon niet beschikt over een burgerservicenummer.

Hoofdstuk II. UWV

Artikel A10a Subsidieaanvrager

De subsidie met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk wordt aangevraagd door het UWV.

Artikel A11 Aanvraagtijdvak

Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk worden door de minister ontvangen in het aanvraagtijdvak van 5 december 2016, 09.00 uur, tot en met 27 januari 2017, 17.00 uur.

Artikel A12 Subsidieplafond

  • 1.Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie bedraagt voor het aanvraagtijdvak van 2 februari 2015, 09.00 uur, tot en met 27 februari 2015, 17.00 uur, € 4.730.918,–.
  • 2.Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie bedraagt voor het aanvraagtijdvak van 5 december 2016, 09.00 uur, tot en met 27 januari 2017, 17.00 uur, € 26.000.000,–.

Artikel A13 Doel en doelgroepen

  • 1.Een project in het kader van dit hoofdstuk heeft tot doel het bevorderen van actieve inclusie, gericht op het vergroten van mogelijkheden tot arbeidsinpassing van personen die op het moment van hun start van deelneming aan een project een UWV-uitkering ontvangen dan wel recht hebben op arbeidsondersteuning in het kader van de WIA, WAO, ZW en Wajong.
  • 2.Indien sprake is van een persoon die deelneemt aan twee opeenvolgende projecten en deze persoon behoort bij instroom in het eerste project aantoonbaar tot de doelgroep, dan behoort deze persoon ook het opvolgende project tot de doelgroep mits voor deze deelnemer sprake is van een individueel traject dat onafgebroken doorloopt in beide projecten.
  • 3.Een project in het kader van dit hoofdstuk heeft mede tot doel de bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen en de bevordering van gelijke kansen en non-discriminatie.

Artikel A14

Vervallen.

Artikel A15 Specifieke eisen

  • 1.Een project komt slechts voor subsidie in aanmerking indien:
  • a.het project past binnen de in artikel A13 omschreven doelen;
  • b.het project een duur heeft tot en met uiterlijk 31 december 2020.
  • 2.Door de minister kan in de beschikking tot subsidieverlening in plaats van de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag een andere startdatum van het project worden vermeld.

Artikel A16 Subsidiabele activiteiten

  • 1.Voor subsidie komen slechts in aanmerking activiteiten direct gericht op het vergroten van de mogelijkheden tot arbeidsinpassing, voor zover zij de doelstelling uit artikel A13 ondersteunen.
  • 2.In afwijking van artikel 12, eerste lid, onderdeel a, zijn enkel de volgende externe kosten subsidiabel: de kosten van extern ingekochte trajecten voor zover de relatie met de activiteiten genoemd in het eerste lid voldoende aannemelijk is.
  • 3.Voor de doelgroep job coaching kunnen de kostensoorten, bedoeld in artikel 12, twaalfde lid, en bijlage IX van de Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2195 van de Commissie van 9 juli 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1304/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Sociaal Fonds, wat betreft de definitie van de standaardschalen van eenheidskosten en vaste bedragen voor de terugbetaling van uitgaven door de Commissie aan lidstaten (PbEU 2015, L 313) voor subsidiëring in aanmerking komen. De Minister specificeert nadere voorwaarden met betrekking tot het afrekenen op basis van deze kostensoorten in de in artikel 9 bedoelde beschikking tot subsidieverlening.

Artikel A17 Tussentijdse declaratie

  • 1.De subsidieontvanger dient een tussentijdse declaratie in bij de minister, direct voorafgaand aan de in het tweede lid genoemde data, met daarbij een verantwoording van de kosten onder gelijktijdige verstrekking van de burgerservicenummers van de deelnemers aan het project, als bedoeld in artikel A17a.
  • 2.De tussentijdse declaraties, bedoeld in het eerste lid, worden ingediend voorafgaand aan de volgende data:
  • a.31 december 2017 en
  • b.31 december 2019.
  • 3.In afwijking van het eerste en tweede lid kan de minister besluiten tot het opvragen van een extra tussentijdse declaratie dan wel het laten vervallen van een tussentijdse declaratie.
  • 4.Artikel 18, tweede en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op de tussentijdse declaratie, bedoeld in het eerste lid.
  • 5.De minister betaalt binnen negentig dagen nadat een tussentijdse declaratie is ontvangen, de op dat moment bekende verschuldigde subsidie.
  • 6.De einddeclaratie, bedoeld in artikel 18, bevat de som van alle tussentijdse declaraties en het resterend eindbedrag. De verantwoording van de kosten en de burgerservicenummers van de deelnemers, bedoeld in artikel 18, eerste lid, hebben betrekking op het resterend eindbedrag opgenomen in de einddeclaratie.

A17a Uitzonderingen op algemeen deel

In afwijking van artikel 17, eerste lid, verstrekt de subsidieontvanger, onder gebruikmaking van het daartoe door de minister elektronisch beschikbaar gestelde formulier en een door hem erkende elektronische handtekening, uiterlijk 31 december van elk kalenderjaar aan de Minister het burgerservicenummer van de deelnemers waarvan het individuele traject is beëindigd.

A17b Bevoorschotting

In afwijking van artikel 14, kan de minister besluiten tot het verstrekken van een voorschot tot maximaal de op basis van de tussentijdse declaratie verschuldigde subsidie.

Artikel A18

Vervallen.

Hoofdstuk III. De Minister van Justitie en Veiligheid

Artikel A18a Subsidieaanvrager

De subsidie met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk wordt aangevraagd door de Minister van Justitie en Veiligheid.

Artikel A19 Aanvraagtijdvakken

Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk worden door de minister ontvangen in:

  • a.het aanvraagtijdvak van 2 oktober 2017, 9.00 uur, tot en met 31 oktober 2017, 17.00 uur;
  • b.het aanvraagtijdvak van 1 oktober 2018, 9.00 uur, tot en met 31 oktober 2018, 17.00 uur;
  • c. het aanvraagtijdvak van 1 oktober 2019, 9.00 uur, tot en met 31 oktober 2019, 17.00 uur;
  • d.het aanvraagtijdvak van 1 oktober 2020, 9.00 uur, tot en met 30 oktober 2020, 17.00 uur.

Artikel A20 Subsidieplafond

Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie bedraagt voor:

  • a.het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel A19 aanhef en onderdeel a, € 9.200.000;
  • b.het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel A19 aanhef en onderdeel b, € 9.200.000;
  • c.het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel A19 aanhef en onderdeel c, € 9.200.000;
  • d.het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel A19 aanhef en onderdeel d, € 9.000.000.

Artikel A21 Doel en doelgroep

  • 1.Een project in het kader van dit hoofdstuk heeft tot doel de arbeidsmarktpositie van gedetineerden en jongeren verblijvend in een Justitiële jeugdinrichting dan wel een gesloten accommodatie als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet dan wel personen die in de periode twaalf maanden onmiddellijk voorafgaand aan de start van hun deelname aan het project in een gevangenis, tbs-kliniek of jeugdinrichting of een gesloten accommodatie als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet hebben verbleven, zodanig te verbeteren, dat zij naar werk bemiddelbaar zijn of na detentie direct inpasbaar zijn in een arbeidsmarkt gerelateerd programma of regulier opleidingstraject.
  • 2.Indien sprake is van een persoon die deelneemt aan twee opeenvolgende projecten en deze persoon behoort bij instroom in het eerste project aantoonbaar tot de doelgroep, dan behoort deze persoon ook het opvolgende project tot de doelgroep mits voor deze deelnemer sprake is van een individueel traject dat onafgebroken doorloopt in beide projecten.
  • 3.Een project in het kader van dit hoofdstuk heeft mede tot doel de bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen en de bevordering van gelijke kansen en non-discriminatie.

Artikel A22

Vervallen.

Artikel A23 Specifieke eisen

  • 1.Een project komt slechts voor subsidie in aanmerking indien:
  • a.het project past binnen de in artikel A21 omschreven doelen;
  • b.het project een duur heeft van ten hoogste vijftien maanden, gerekend vanaf de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag, dan wel, indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, de startdatum van het project, genoemd in de beschikking tot subsidieverlening;
  • c.in afwijking van onderdeel b, een project als bedoeld in artikel A19, onderdeel d, een duur heeft van ten hoogste vierentwintig maanden, gerekend vanaf 1 januari 2021.
  • 2.Door de minister kan in de beschikking tot subsidieverlening in plaats van de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag een andere startdatum van het project worden vermeld.

Artikel A24 Subsidiabele activiteiten

  • 1.Voor subsidie komen slechts in aanmerking activiteiten direct gericht op het vergroten van de mogelijkheden tot arbeidsinpassing, respectievelijk gericht op het volgen van scholing of een opleiding, voor zover zij de doelstelling uit artikel A21 ondersteunen.
  • 2.In afwijking van artikel 12, eerste tot en met elfde lid, komen voor subsidiering uitsluitend in aanmerking de kostensoorten, bedoeld in artikel 12, twaalfde lid, en bijlage IX van de Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2195 van de Commissie van 9 juli 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1304/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Sociaal Fonds, wat betreft de definitie van de standaardschalen van eenheidskosten en vaste bedragen voor de terugbetaling van uitgaven door de Commissie aan lidstaten (PbEU 2015, L 313). De Minister specificeert nadere voorwaarden met betrekking tot het afrekenen op basis van deze kostensoort in de in artikel 9 bedoelde beschikking tot subsidieverlening.

Artikel A24a Tussentijdse declaratie

  • 1.Bij een project met een duur van meer dan 12 maanden, kan de Minister besluiten tot het opvragen van een tussentijdse declaratie over de eerste 12 maanden van het project, met daarbij een verantwoording van de kosten onder gelijktijdige verstrekking van de burgerservicenummers van de deelnemers aan het project.
  • 2.De tussentijdse declaratie wordt uiterlijk binnen drie maanden na een daartoe strekkend verzoek ingediend onder gebruikmaking van een daartoe door de Minister elektronisch beschikbaar gesteld formulier, voorzien van de vereiste bijlagen en een door hem erkende elektronische handtekening.
  • 3.Artikel 18, tweede en vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op de tussentijdse declaratie.
  • 4.De Minister betaalt binnen negentig dagen nadat een tussentijdse declaratie is ontvangen, de op dat moment bekende verschuldigde subsidie.
  • 5.De einddeclaratie, bedoeld in artikel 18, bevat de som van de tussentijdse declaratie en het resterend eindbedrag. De verantwoording van de kosten en de burgerservicenummers van de deelnemers, bedoeld in artikel 18, eerste lid, hebben betrekking op het resterend eindbedrag opgenomen in de einddeclaratie.
  • 6.In afwijking van artikel 14 kan de Minister besluiten tot het verstrekken van een voorschot tot maximaal de op basis van de tussentijdse declaratie verschuldigde subsidie.

Hoofdstuk IV. Sociale innovatie en transnationale samenwerking

Artikel A25 Subsidieaanvrager

De subsidie met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk wordt aangevraagd door:

  • a.het college van burgemeester en wethouders van een centrumgemeente als bedoeld in artikel 1;
  • b.het UWV;
  • c.de Minister van Justitie en Veiligheid.

Artikel A26 Aanvraagtijdvak

Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk worden door de minister ontvangen in het aanvraagtijdvak van 1 juni 2015, 9.00 uur, tot en met 31 december 2019, 17.00 uur.

Artikel A27 Subsidieplafond

Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie bedraagt voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel A26, € 7.000.000.

Artikel A28 Aard van de projecten

1. Een project in het kader van dit hoofdstuk heeft tot doel het bevorderen van sociale innovatie of het bevorderen van transnationale samenwerking op het terrein van actieve inclusie.

2. Een project als bedoeld in het eerste lid komt uitsluitend voor subsidie in aanmerking, indien het project is gericht op:

  • a.methodiek- of instrumentontwikkeling: het testen, verbeteren, onderzoeken, evalueren, innoveren en implementeren van bestaande of nieuwe instrumenten en werkwijzen uit de praktijk van arbeidstoeleiding van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt; of
  • b.kennisdeling: bevorderen dat partijen van elkaar leren op basis van praktijkervaringen bij arbeidstoeleiding van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt.

Artikel A29 De subsidieaanvraag

1. In afwijking van artikel 7, vijfde lid, wordt op de aanvraag uiterlijk achttien weken na ontvangst van de volledige aanvraag beschikt.

2. Een subsidieaanvraag wordt niet in behandeling genomen, indien op het moment van deze aanvraag aan de subsidieaanvrager reeds voor twee projecten in het kader van dit hoofdstuk subsidie is verleend. Indien met betrekking tot een subsidieverlening als bedoeld in de vorige zin een verzoek tot vaststelling is ingediend, kan een subsidieaanvraag voor een nieuw project in behandeling worden genomen.

3. De subsidie bedraagt per project ten minste € 60.000,– en ten hoogste € 190.000,–.

Artikel A30 Specifieke eisen

  • 1. Een project, in het kader van dit hoofdstuk, komt slechts voor subsidie in aanmerking indien:
  • a.het project past binnen het doel, genoemd in artikel A28;
  • b.het project een duur heeft van ten hoogste 24 maanden, gerekend vanaf de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag dan wel, indien toepassing wordt gegeven aan het vierde lid, de startdatum van het project, genoemd in de beschikking tot subsidieverlening;
  • c.de subsidieaanvraag een concrete omschrijving bevat van de wijze waarop de resultaten tijdens of na afronding van het project worden verspreid;
  • d.de subsidieaanvraag in het kader van transnationale samenwerking een transnationale partnerschapsovereenkomst bevat;
  • e.de subsidieontvanger bij het verzoek tot vaststelling van de subsidie voegt:
  • 1°.een verslag van de activiteiten gericht op de totstandkoming van ten minste één product als bedoeld in artikel A31, eerste lid;
  • 2°.het product zelf, indien de activiteiten geresulteerd hebben in de totstandkoming hiervan;
  • 3°.ten behoeve van verspreiding een samenvatting van het verslag, en, indien van toepassing, een samenvatting van het product.
  • 2.Onverminderd het eerste lid komt een project ter bevordering van sociale innovatie slechts voor subsidie in aanmerking, indien in de subsidieaanvraag het sociaal innovatieve karakter van het project wordt onderbouwd aan de hand van een beschrijving van:
  • a.de mate waarin het project een maatschappelijke uitdaging betreft die door middel van sociale innovatie tot actieve inclusie van de doelgroep kan leiden;
  • b.de behoefte, waarin de gewenste uitkomst van de methodiek- of instrumentontwikkeling of kennisdeling, bedoeld in artikel A28, tweede lid, voorziet;
  • c.de wijze waarop de doelgroep bij de aanpak van de maatschappelijke uitdaging betrokken is;
  • d.de wijze waarop belanghebbende partijen bij de aanpak van de maatschappelijke uitdaging betrokken zijn;
  • e.de redenen waarom en de mate waarin het project en de voorgestelde methodiek- of instrumentontwikkeling of kennisdeling, bedoeld in artikel A28, tweede lid, innovatief, creatief of onconventioneel is en bijdraagt aan de vermogens tot actieve inclusie van de doelgroep, respectievelijk aan de vermindering van barrières in de samenleving ten behoeve van actieve inclusie van de doelgroep;
  • f.de mate waarin verschillende aspecten die tot sociale exclusie kunnen leiden, aan bod komen in de aanpak;
  • g.de criteria, die worden gebruikt om aan te tonen dat sprake is van succes of falen.
  • 3.De transnationale partnerschapsovereenkomst, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, bevat:
  • a.een beschrijving van het onderliggende probleem of gemeenschappelijk belang;
  • b.een omschrijving van de gemeenschappelijke transnationale doelstelling;
  • c.een beschrijving van de activiteiten, bedoeld in artikel A31, eerste lid;
  • d.een beschrijving van de toegevoegde waarde die verwacht wordt van de transnationale samenwerking;
  • e.afspraken op het gebied van organisatie met betrekking tot:
  • 1°.de bijdrage en verantwoordelijkheden van elke transnationale partner;
  • 2°.de coördinatie en besluitvorming;
  • 3°.de werktaal of werktalen;
  • 4°.monitoring van de voortgang;
  • 5°.budgetspecificatie en kostendeling, financieel beheer en het voorkomen van dubbele financiering;
  • 6°.het om niet ter beschikking stellen aan derden van de producten, bedoeld in artikel A31.
  • 4.Door de minister kan in de beschikking tot subsidieverlening in plaats van de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag een andere startdatum van het project worden vermeld.

Artikel A31 Subsidiabele activiteiten

1. Overeenkomstig de doelstellingen, bedoeld in artikel A28, eerste lid, zijn subsidiabel de activiteiten ter ontwikkeling, opzet, uitvoering of verspreiding van de volgende producten:

  • a.een methode;
  • b.een instrument;
  • c.een kennisnetwerk;
  • d.een onderzoek;
  • e.een evaluatie.

2. De producten, bedoeld in het eerste lid, worden door de subsidieontvanger om niet beschikbaar gesteld aan derden.

Artikel A32 Subsidiabele kosten ter uitvoering van subsidiabele activiteiten

1. Ter uitvoering van de subsidiabele activiteiten van een project in het kader van dit hoofdstuk komen in afwijking van artikel 12, eerste tot en met derde lid, vijfde tot en met zevende lid, en elfde lid, voor subsidiëring uitsluitend redelijke en noodzakelijke kosten in aanmerking.

2. De kosten, bedoeld in het eerste lid, worden voor zover het directe loonkosten van medewerkers in dienst van een in Nederland gevestigde organisatie betreft berekend op basis van het aantal werkelijk gerealiseerde uren tegen een individueel berekend uurtarief op basis van het brutoloon, vermeerderd met een opslag van 32%. Bij het aantal werkbare uren per jaar wordt uitgegaan van 1.720 uren bij een voltijds dienstverband.

3. De kosten, bedoeld in het eerste lid, bedragen, voor zover het kosten betreft voor:

  • a.een voor het project aangetrokken externe partij uit Nederland ten behoeve van de uitvoering van subsidiabele activiteiten als bedoeld in artikel A31 ten hoogste € 125–, exclusief btw, per uur;
  • b.de inzet van een buitenlandse partij of transnationale partner tijdens een internationale reis € 250,– per werkdag;
  • c.een internationale vliegreis binnen Europa: het economy class tarief;
  • d.een internationale treinreis binnen Europa: het tweede klas tarief;
  • e.verblijf in het geval van een internationale reis binnen Europa: de bedragen per overnachting ter dekking van hotelverblijf, maaltijden, drankjes, lokaal vervoer en overige kleine uitgaven, genoemd in bijlage 4.

4. Indien de kosten, bedoeld in het derde lid, onderdelen b, c, d of e, zijn gemaakt ten behoeve van een buitenlandse partij of transnationale partij, wordt door middel van een schriftelijke verklaring voorzien van de handtekening van de desbetreffende afgevaardigde van de buitenlandse partij of transnationale partner aangetoond dat de kosten niet elders worden gedeclareerd.

5. Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een bij het project betrokken partij of partijen in Nederland, indien de genoemde kosten betaald door deze partijen ten behoeve van hetzelfde project worden verantwoord.

6. De kosten, bedoeld in het eerste lid, zijn door of op verzoek van de subsidieontvanger daadwerkelijk gemaakt en betaald, ten laste van het project gebleven en rechtstreeks aan de uitvoering van het project toe te rekenen.

Artikel A33 Subsidiabele kosten ten behoeve van het beheer van het project

1. Ten behoeve van het beheer van een project in het kader van dit hoofdstuk komen in afwijking van artikel 12, eerste tot en met derde lid, vijfde tot en met zevende lid, en elfde lid, voor subsidiëring uitsluitend in aanmerking:

  • a.loonkosten van medewerkers in dienst van een in Nederland gevestigde organisatie die direct te relateren zijn aan coördinatie en administratie van het project;
  • b.externe kosten projectcoördinatie en -administratie;
  • c.een internationale vliegreis binnen Europa: het economy class tarief;
  • d.een internationale treinreis binnen Europa: het tweede klas tarief;
  • e.verblijf in het geval van een internationale reis binnen Europa: de bedragen per overnachting ter dekking van hotelverblijf, maaltijden, drankjes, lokaal vervoer en overige kleine uitgaven, genoemd in bijlage 4.

2. De kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden berekend op basis van het aantal werkelijk gerealiseerde uren tegen een individueel berekend uurtarief op basis van het brutoloon, vermeerderd met een opslag van 32%. Bij het aantal werkbare uren per jaar wordt uitgegaan van 1.720 uren bij een voltijds dienstverband.

3. De kosten, bedoeld in het eerste lid, zijn door of op verzoek van de subsidieontvanger daadwerkelijk gemaakt en betaald, ten laste van het project gebleven en rechtstreeks aan het beheer van het project toe te rekenen. Deze kosten bedragen ten hoogste 20% van de kosten, bedoeld in artikel A32.

Artikel A34 Niet-subsidiabele kosten

Niet voor subsidiering komen in aanmerking:

  • a.overhead- en exploitatiekosten, waaronder in ieder geval huisvestingskosten, kosten voor een werkplek, afschrijvingskosten en relatiegeschenken;
  • b.kosten gemaakt door transnationale partners, met uitzondering van reis- en verblijfskosten en het dagtarief, bedoeld in artikel A32, derde lid, onderdelen b, c, d en e;
  • c.reiskosten, met uitzondering van de reiskosten, genoemd in de artikelen A32, derde lid, onderdelen c en d, A33, eerste lid, onderdelen c, d en e, en bijlage 4.

Artikel A35 Administratievoorschriften

In afwijking van artikel 15, tweede lid, is de projectadministratie van de subsidieontvanger in het kader van transnationale samenwerking voor controle beschikbaar op één locatie in Nederland.

Artikel A36 Bevoorschotting

In afwijking van artikel 14 verleent de minister, in het kader van dit hoofdstuk, een voorschot tot maximaal 50% van het in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen maximum subsidiebedrag, indien:

  • a.de subsidieontvanger dit heeft verzocht;
  • b.een voortgangsrapportage is ontvangen en beoordeeld; en
  • c.uit de beoordeling van de voortgangsrapportage blijkt dat de gerapporteerde kosten zijn gespecificeerd en financieel en inhoudelijk voldoende zijn onderbouwd.

Artikel A37 Uitzonderingen op algemeen deel

De artikelen 7, eerste en vijfde lid, en 17, eerste lid, zijn niet van toepassing op subsidieaanvragen in het kader van dit hoofdstuk.

Investeringsprioriteit B Actief en gezond ouder worden

Hoofdstuk V Duurzame inzetbaarheid bedrijven/instellingen

Artikel B1 Subsidieaanvrager

De subsidie met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk wordt aangevraagd door een arbeidsorganisatie.

Artikel B2 Aanvraagtijdvakken

Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk worden door de minister ontvangen in:

  • a.het aanvraagtijdvak van 25 juni 2018, 09.00 uur, tot en met 29 juni 2018, 17.00 uur;
  • b.het aanvraagtijdvak van 12 november 2018, 09.00 uur, tot en met 16 november 2018, 17.00 uur;
  • c.het aanvraagtijdvak van 8 april 2019, 09.00 uur, tot en met 12 april 2019, 17.00 uur.

Artikel B3 Subsidieplafond

Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie bedraagt:

  • a.voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel B2, aanhef en onderdeel a, € 15.000.000;
  • b.voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel B2, aanhef en onderdeel b, € 15.000.000;
  • c.voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel B2, aanhef en onderdeel c, € 15.000.000.

Artikel B3a Rangschikking

    1
  • In afwijking van artikel 8 wordt bij overschrijding van het subsidieplafond, bedoeld in artikel B3, na afloop van het aanvraagtijdvak door middel van loting de volgorde vastgesteld waarin de ontvangen subsidieaanvragen worden afgehandeld.
    2
  • Alleen volledige subsidieaanvragen worden inhoudelijk in behandeling genomen.
    3
  • Onvolledige subsidieaanvragen worden, na aanvulling door de subsidieaanvrager, geplaatst aan het einde van de lijst die volgt uit de loting, waarbij het tijdstip van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag bepalend is voor de volgorde van plaatsing op die lijst.

Artikel B4 Doel

  • 1.Een project in het kader van dit hoofdstuk heeft tot doel de bevordering van duurzame inzetbaarheid van werkenden door:
  • a.het verkrijgen van advies met een implementatieplan; of
  • b.het verkrijgen van begeleiding bij de implementatie van een advies, waaronder het in dialoog met de werkenden aanpassen van de organisatie van het werk.
  • 2.Een project als bedoeld in het eerste lid is gericht op:
  • a.het bevorderen van gezond en veilig werken, waaronder een gezondere leefstijl, het terugdringen van werkstress en ongewenst gedrag in de werksfeer;
  • b.het bevorderen van een leercultuur voor werkenden, waaronder het erkennen van niet-bedrijfsspecifieke kennis en vaardigheden;
  • c.het stimuleren van interne mobiliteit van werkenden, het anticiperen op individuele ambities en ontwikkelmogelijkheden en het begeleiden van werknemers naar ondernemerschap; of
  • d.het bevorderen van een flexibele werkcultuur, waaronder het invoeren van flexibel arbeidstijdenmanagement.

Artikel B5 De aanvraag

Per aanvrager wordt slechts één subsidieaanvraag in behandeling genomen.

Artikel B6 Specifieke eisen

Een project komt slechts voor subsidie in aanmerking indien:

  • a.Het project past binnen het in artikel B4 omschreven doel, een toelichting bevat op de relevantie voor de aanvrager en een advies met implementatieplan oplevert of een verslag van de implementatie van een advies gericht op een van de thema’s of activiteiten uit artikel B4;
  • b.Bij het verzoek tot vaststelling van de subsidie tevens wordt aangetoond dat de aanvrager op het moment dat de projectactiviteiten werden uitgevoerd tenminste twee werknemers in dienst had;
  • c.De subsidiabele kosten worden gemaakt in een door de minister aangewezen periode. Deze periode start de dag na dagtekening van het besluit tot verlening van de subsidie en eindigt ten hoogste twaalf maanden daarna;
  • d.De aanvraag wordt voorzien van een projectbeschrijving, die bestaat uit een probleemanalyse, de concretisering van activiteiten die worden opgevoerd, het beoogde resultaat en de wijze waarop medewerkers worden betrokken bij het project;
  • e.De werkenden actief worden geïnformeerd over en betrokken bij de planvorming, implementatie en evaluatie van het project, en de wijze waarop dit is gebeurd wordt weergegeven in het advies met implementatieplan dan wel in het verslag van de begeleiding bij de implementatie van een advies;
  • f.Per adviseur investeringsprioriteit B twee referenties worden ingediend, afkomstig van twee verschillende opdrachtgevers. Deze hebben betrekking op de relevante kennis en ervaring van de beoogde adviseur investeringsprioriteit B op het terrein van duurzame inzetbaarheid. Ter vervanging van bovengenoemde twee referenties per adviseur investeringsprioriteit B, kan er ook één referentie van een O&O-fonds worden ingediend. Geen referentie hoeft te worden ingediend wanneer wordt aangetoond dat de beoogde adviseur investeringsprioriteit B in dienst is bij een O&O-fonds, dan wel een deskundige is als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit of als bedrijfsarts is ingeschreven in een erkend specialistenregister als bedoeld in artikel 14 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;
  • g.voor het project ten minste € 12.000,– aan subsidiabele kosten zijn begroot.

Artikel B7 Weigering van de subsidie

Er wordt geen subsidie verleend aan subsidieaanvragers aan wie:

  • 1.op grond van een subsidieaanvraag ontvangen in een van de aanvraagtijdvakken, bedoeld in artikel B2, reeds subsidie met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk is verleend;
  • 2.op grond van enige andere subsidieregeling voor het project of vergelijkbare doeleinden subsidie is verstrekt.

Artikel B8 Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 12 komen slechts voor subsidie in aanmerking de kosten van de door de adviseur investeringsprioriteit B werkelijk gerealiseerde uren voor ten minste een van onderstaande activiteiten, aantoonbaar gericht op een of meer thema’s of activiteiten uit artikel B4:

  • a.het opstellen van een advies met implementatieplan;
  • b.het begeleiden bij het implementeren van een advies.

Artikel B8a Niet-subsidiabele kosten

Niet voor subsidiëring komen in aanmerking:

  • a.procesverbetering, met uitzondering van de activiteiten, bedoeld in artikel B4, tweede lid;
  • b.scholing;
  • c.technische innovatie;
  • d.activiteiten die plaatsvinden in het kader van een wettelijke verplichting;
  • e.een advies of begeleiding bij de implementatie van een advies, niet zijnde door de adviseur duidelijk toegesneden op de aanvrager en de werkenden middels maatwerk.

Artikel B9 Hoogte subsidie

    1
  • Wanneer de aanvraag aan de eisen van dit hoofdstuk voldoet, verleent de minister een subsidie van maximaal € 12.500. Voor de berekening van de subsidie wordt het uurtarief van de ingehuurde adviseur investeringsprioriteit B bepaald op maximaal € 100,– exclusief btw.
    2
  • Voor aan de subsidieaanvrager in rekening gebrachte btw wordt geen subsidie verleend, ook niet wanneer de aanvrager niet btw-plichtig is.

Artikel B10 Einddeclaratie en subsidievaststelling

    1
  • In afwijking van artikel 18, eerste lid, dient de subsidieontvanger binnen zes weken na beëindiging van het project, een verzoek tot vaststelling in bij de minister.
    2
  • Het maximale subsidiepercentage bedoeld in artikel 11, eerste lid, wordt vastgesteld op 0% indien bij het indienen, dan wel na het controleren van de einddeclaratie respectievelijk na overig onderzoek door daartoe bevoegde instanties, blijkt dat minder dan € 12.000,– aan subsidiabele kosten is gerealiseerd.
    3
  • Bij het verzoek tot vaststelling van de subsidie wordt opgenomen:
    • a.een vermelding van het aantal actief betrokken werknemers en zelfstandigen zonder personeel;
    • b.het door de adviseur investeringsprioriteit B opgestelde advies met implementatieplan of een verslag van de begeleiding van de implementatie van een advies;
    • c.de bijlage met berekening van de subsidiabele kosten, de factuur of facturen van de adviseur investeringsprioriteit B met urenspecificatie op dagniveau en de bijbehorende algemeen aanvaarde betalingsbewijzen.
    4
  • In het advies of het verslag, bedoeld in het derde lid, onderdeel b, wordt vermeld:
    • a.het projectnummer, de naam van het bedrijf en het bedrijfslogo;
    • b.de naam van de adviseur investeringsprioriteit B;
    • c.de aanleiding voor de subsidieaanvraag;
    • d.op welk thema of activiteit het project gericht is geweest;
    • e.welke activiteiten in het kader van het project zijn uitgevoerd en voor welke doelgroep;
    • f.op welke wijze de activiteiten hebben plaatsgevonden voor welke doelgroep en welke instrumenten zijn ingezet;
    • g.de inhoudelijke opbrengsten en conclusies van het project en in hoeverre de beoogde doelstellingen zijn bereikt op het gebied van duurzame inzetbaarheid van de betrokken werkenden;
    • h.op welke wijze werkenden geïnformeerd en betrokken zijn geweest bij de planvorming, implementatie en evaluatie van het project;
    • i.op welke wijze de organisatie het advies ter bevordering van de duurzame inzetbaarheid van werkenden kan implementeren, dan wel vorm is gegeven aan de begeleiding bij de implementatie, en een toelichting op de relevantie voor de aanvrager;
    • j.met welke partijen binnen of buiten de organisatie is samengewerkt.
    5
  • De minister kan de subsidieontvanger in het kader van de vaststelling van de subsidie verplichten de contactgegevens te verstrekken van twee werknemers die actief betrokken zijn bij het project en bereid zijn informatie te verstrekken aan door de minister dan wel door de Europese Commissie daartoe aangewezen instanties voor controle en evaluatiedoeleinden.
    6
  • In afwijking van artikel 18, eerste lid, is er geen sprake van deelnemers aan het project als bedoeld in Bijlage I van Verordening 1304/2013.
    7
  • De minister beslist, in afwijking van artikel 18, vijfde lid, binnen dertien weken na ontvangst van het verzoek tot vaststelling.

Artikel B11 Uitzonderingen op algemeen deel

De artikelen 7, eerste lid, en 17, eerste lid, zijn niet van toepassing op subsidieaanvragen in het kader van dit hoofdstuk.

Hoofdstuk Va Duurzame inzetbaarheid regio’s en sectoren

Artikel B12 Subsidieaanvrager

De subsidie met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk wordt aangevraagd door:

  • a.een O&O-fonds;
  • b.een werkgeversorganisatie, een werknemersorganisatie, een college van burgemeester en wethouders van een gemeente of een O&O-fonds, welke deel uitmaakt van een samenwerkingsverband, bestaande uit ten minste een werknemersorganisatie en een werkgeversorganisatie dan wel uit ten minste een werknemersorganisatie en twee arbeidsorganisaties, die zijn aangesloten bij een werkgeversorganisatie.

Artikel B13 Aanvraagtijdvakken

Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk worden door de minister ontvangen in:

  • a.het aanvraagtijdvak van 25 september 2017, 09.00 uur tot en met 13 oktober 2017, 17.00 uur;
  • b.het aanvraagtijdvak van 1 oktober 2018, 09.00 uur, tot en met 26 oktober 2018, 17.00 uur.

Artikel B14 Subsidieplafond

Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie bedraagt voor:

  • a.het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel B13, aanhef en onderdeel a, € 12.500.000;
  • b.het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel B13, aanhef en onderdeel b, € 32.000.000.

Artikel B15 Doel

  • 1.Een project in het kader van dit hoofdstuk heeft tot doel het stimuleren van de bewustwording, ontwikkeling, uitvoering en verspreiding van maatregelen op het terrein van duurzame inzetbaarheid van werkenden.
  • 2.Het project, bedoeld in het eerste lid, is gericht op:
  • a.het bevorderen van gezond, veilig en vitaal werken, waaronder veilig werken met stoffen, gelijke kansen en non-discriminatie, het voorkomen van werkstress en burn-out;
  • b.het bevorderen van een leven lang ontwikkelen, goed werkgeverschap en goed opdrachtgeverschap, betrokkenheid van werkenden en employability, waaronder een leercultuur en skills strategy; of
  • c.het stimuleren van arbeidsmobiliteit van werkenden, waaronder regionale en intersectorale arbeidsmobiliteit.

Artikel B16 De subsidieaanvraag

  • 1.Per subsidieaanvrager worden maximaal drie subsidieaanvragen in behandeling genomen.
  • 2.Bij de subsidieaanvraag wordt een document overgelegd met daarin:
  • a.de probleemanalyse;
  • b.de doelstellingen en concretisering van beoogde resultaten;
  • c.het plan van aanpak;
  • d.een uitwerking van de kwalitatieve criteria zoals beschreven in artikel B22.
  • 3.Een O&O-fonds verstrekt bij zijn subsidieaanvraag een afschrift van de notariële akte van oprichting, bedoeld in artikel 286, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en, indien na de datum van de akte van oprichting de statuten zijn gewijzigd, een afschrift van de gewijzigde statuten, neergelegd ten kantore van het in artikel 293 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde register.
  • 4.Een subsidieaanvrager als bedoeld in artikel B12, onderdeel b, verstrekt bij zijn subsidieaanvraag een samenwerkingsovereenkomst waarin de partijen in het samenwerkingsverband zich ten doel stellen een project in het kader van dit hoofdstuk uit te voeren. De samenwerkingsovereenkomst is in ieder geval ondertekend door alle partijen die onderdeel uitmaken van het samenwerkingsverband en bevat een schriftelijke machtiging waaruit blijkt dat de subsidieaanvrager gemachtigd is de andere partijen in het samenwerkingsverband in en buiten rechte te vertegenwoordigen.
  • 5.De subsidieaanvrager stelt op verzoek de meest recente jaarrekening beschikbaar, met dien verstande dat deze niet ouder is dan de jaarrekening die betrekking heeft op het tweede kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarin de subsidieaanvraag wordt gedaan, voorzien van een verklaring omtrent de getrouwheid, of een mededeling, inhoudende dat van onjuistheden niet is gebleken, afkomstig van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel B17 Specifieke eisen

  • 1.Een project in het kader van dit hoofdstuk komt slechts voor subsidie in aanmerking indien:
  • a.het project past binnen het in artikel B15 omschreven doel;
  • b.aan het project op grond van artikel B22 ten minste een score van 15 punten wordt toegekend;
  • c.het project, bedoeld in artikel B13, onderdeel a, een duur van ten hoogste vierentwintig maanden heeft gerekend vanaf de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag, dan wel, indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, de startdatum van het project, genoemd in de beschikking tot subsidieverlening;
  • d.het project, bedoeld in artikel B13, onderdeel b, een duur van ten hoogste tweeëndertig maanden heeft, gerekend vanaf de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag;
  • e.de subsidieaanvrager werkenden en arbeidsorganisaties binnen de sector of de arbeidsmarktregio actief en aantoonbaar bij het project betrekt, hetgeen moet blijken uit de producten, bedoeld in artikel B18;
  • f.het project open staat voor alle arbeidsorganisaties binnen de sector of de arbeidsmarktregio;
  • g.over de voortgang en resultaten van projectactiviteiten actief gecommuniceerd wordt richting werkenden en arbeidsorganisaties in de betreffende sector of sectoren en regio of regio’s;
  • h.de producten, zoals die voortkomen uit de activiteiten beschreven in artikel B18, actief beschikbaar worden gesteld voor vrij gebruik door anderen, waaronder arbeidsorganisaties, regio’s en sectoren die niet direct betrokken waren bij het project.
  • 2.Door de minister kan op verzoek van de aanvrager van een subsidie voor een project voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel B13, onderdeel a, in de beschikking tot subsidieverlening in plaats van de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag een andere startdatum van het project worden vermeld. Deze startdatum ligt uiterlijk drie maanden na de datum van de beschikking tot verlening van de subsidie.

Artikel B18 Subsidiabele activiteiten

  • 1.Voor zover zij de doelstelling uit artikel B15 ondersteunen, komen voor subsidie in aanmerking:
  • a.activiteiten ter ontwikkeling van de volgende producten:
  • 1°.een rapport van een onderzoek naar, of analyse van de stand van zaken binnen de sector of arbeidsmarktregio;
  • 2°.een regionaal of sectoraal scholings- of beleidsplan met concrete en haalbare doelstellingen;
  • 3°.een communicatie- of voorlichtingsplan, gericht op bewustwording of op implementatie;
  • 4°.een plan voor effectieve monitoring van de activiteiten op het gebied van duurzame inzetbaarheid;
  • 5°.activiteiten op maat voor individuele arbeidsorganisaties;
  • b.activiteiten ter uitvoering van de volgende producten:
  • 1°.een pilot of meerdere pilots, waarin sociaal innovatieve instrumenten, methoden en werkwijzen worden getest;
  • 2°.voorlichtingsactiviteiten of communicatieactiviteiten;
  • 3°.een regionaal of sectoraal scholings- of beleidsplan met concrete en haalbare doelstellingen;
  • 4°.een plan voor effectieve monitoring van de activiteiten op het gebied van duurzame inzetbaarheid;
  • 5°. activiteiten op maat voor individuele arbeidsorganisaties.
  • 2.Bij projecten voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel B13, onderdeel b, komen eveneens activiteiten ter voorbereiding van de producten, genoemd in het eerste lid, onderdelen a en b, en activiteiten ter borging van de producten, genoemd in het eerste lid, onderdeel b, voor subsidie in aanmerking.
  • 3.Subsidieaanvragers nemen in het project ten minste activiteiten ter uitvoering van een product als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, op.

Artikel B19 Hoogte subsidie

  • 1.De subsidiabele kosten bedragen per project:
  • a.voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel B13, aanhef en onderdeel a, minimaal € 120.000 en maximaal € 500.000;
  • b.voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel B13, aanhef en onderdeel b, minimaal € 120.000 en maximaal € 1.000.000.
  • 2.Indien de subsidie wordt aangevraagd door een subsidieaanvrager als bedoeld in artikel B12, onderdeel b, kunnen, in afwijking van het eerste lid, op verzoek van de subsidieaanvrager de subsidiabele kosten worden vermenigvuldigd met het aantal deelnemende O&O-fondsen in het samenwerkingsverband tot:
  • a.maximaal € 1.500.000 voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel B13, aanhef en onderdeel a;
  • b.maximaal € 3.000.000 voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel B13, aanhef en onderdeel b.

Artikel B20 Subsidiabele kosten

  • 1.In afwijking van artikel 12 komen voor subsidiëring uitsluitend in aanmerking:
  • a.directe loonkosten gerelateerd aan de uitvoering van de subsidiabele activiteiten, bedoeld in artikel B18, en directe loonkosten met betrekking tot de voorbereiding, coördinatie en administratie van het project voor zover deze berekend zijn op basis van het aantal werkelijk gerealiseerde uren tegen een individueel berekend uurtarief op basis van het brutoloon, vermeerderd met een opslag van 32% van het brutoloon en waarbij het aantal werkbare uren per jaar is gesteld op 1.720 bij een voltijds dienstverband;
  • b.een toeslag van 15% op de kosten, bedoeld in onderdeel a;
  • c.externe kosten en externe kosten voor voorbereiding, projectcoördinatie en -administratie;
  • d.kosten van de door de externe adviseur investeringsprioriteit B werkelijk gerealiseerde uren aantoonbaar verricht voor ten minste een van de activiteiten als bedoeld in artikel B18.
  • 2.Bij een project voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel B13, onderdeel a, komen de directe loonkosten met betrekking tot de voorbereiding niet voor subsidiëring in aanmerking en wordt de verleende subsidie niet verhoogd.
  • 3.In afwijking van het eerste lid zijn kosten gemaakt door verbonden organisaties, samenwerkingspartners in het samenwerkingsverband of organisaties die worden vertegenwoordigd in het bestuur van de subsidieaanvrager of in het bestuur van een samenwerkingspartner, slechts subsidiabel op basis van directe loonkosten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en de toeslag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.
  • 4.Onder een verbonden organisatie als bedoeld in het derde lid wordt verstaan een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke organisatie:
  • a.waarop de subsidieontvanger, dan wel een bij het project betrokken partij, direct of indirect een overheersende invloed kan uitoefenen;
  • b.die direct of indirect een overheersende invloed op de subsidieontvanger, dan wel op een bij het project betrokken partij, kan uitoefenen; of
  • c.die, tezamen met de subsidieontvanger, dan wel met een bij het project betrokken partij, direct of indirect onderworpen is aan de overheersende invloed van een andere organisatie uit hoofde van eigendom, financiële deelneming of op haar van toepassing zijnde voorschriften.
  • 5.Overheersende invloed als bedoeld in het vierde lid wordt vermoed, indien een organisatie direct of indirect, ten opzichte van een andere organisatie:
  • a.de meerderheid van het geplaatste kapitaal van de organisatie bezit;
  • b.over de meerderheid van de stemmen beschikt die aan de door de organisatie uitgegeven aandelen zijn verbonden; of
  • c.meer dan de helft van de leden van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van de organisatie kan benoemen.
  • 6.De kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en c, zijn door of op verzoek van de subsidieontvanger daadwerkelijk gemaakt en betaald, ten laste van het project gebleven en rechtstreeks aan de voorbereiding, bij projecten voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel B13, onderdeel b, of de uitvoering dan wel het beheer van het project toe te rekenen.
  • 7.Onverminderd de subsidievormen, genoemd in het eerste lid, komen de volgende kostensoorten tevens voor subsidiëring in aanmerking:
  • a.standaardschalen van eenheidskosten;
  • b.lump sums;
  • c.forfaitaire financiering, bepaald door een percentage toe te passen op een of meer gedefinieerde categorieën kosten.
  • 8.De minister stelt ambtshalve vast welke subsidievorm, bedoeld in het eerste of zevende lid, wordt toegepast, alsmede in hoeverre een eventuele combinatie van deze subsidievormen mogelijk is.

Artikel B21 Niet-subsidiabele kosten

  • 1. Niet voor subsidiëring komen in aanmerking:
  • a.activiteiten op het gebied van procesverbetering met uitzondering van activiteiten die passen binnen het doel van de regeling, bedoeld in artikel B15;
  • b.activiteiten die zijn gericht op kwalificerende of bedrijfsspecifieke scholing en niet uitdrukkelijk en herkenbaar aansluiten op het plan van aanpak ter bevordering van duurzame inzetbaarheid, bedoeld in artikel B22, eerste lid, onderdeel b;
  • c.technische innovatie;
  • d.activiteiten die plaatsvinden in het kader van een wettelijke verplichting;
  • e.externe kosten, indien:
  • 1°.geen transparante, objectieve en niet-discriminatoire aanbestedingsprocedure heeft plaatsgevonden;
  • 2°.niet ten minste drie offertes zijn aangevraagd, indien deze kosten meer bedragen dan € 50.000,–.
  • f.in rekening gebrachte BTW.
  • 2.Het eerste lid, onderdeel e, is niet van toepassing op kosten voor de externe adviseur investeringsprioriteit B, bedoeld in artikel B20, eerste lid, onderdeel d, indien het uurtarief maximaal € 100 exclusief btw bedraagt, of het uurtarief op dat bedrag is afgetopt, tenzij de Aanbestedingswet 2012 op de subsidieontvanger van toepassing is.

Artikel B22 Kwalitatieve beoordeling en prioritering

  • 1.De minister beoordeelt de subsidieaanvraag aan de hand van:
  • a.de probleemanalyse met de aanduiding en oorzaak van het probleem (3 punten);
  • b.de doelmatigheid en doeltreffendheid van het projectplan (3 punten);
  • c.de toegevoegde van het project ten opzichte van bestaande activiteiten (3 punten);
  • d.de overweging van de bestaande kennis en interventies (1 punten);
  • e.de wijze waarop de doelgroep wordt betrokken (3 punten);
  • f.de inrichting van een stappenplan (1 punt);
  • g.meetbaarheid van het beoogde resultaat (1 punt);
  • h.de betrokkenheid van een brede groep stakeholders en arbeidsorganisaties (3 punten);
  • i.de inbedding van het product bij betrokken partijen (1 punt);
  • j.het evaluatieplan (3 punten).
  • 2.In geval het totaalbedrag van de aangevraagde subsidies het subsidieplafond, bedoeld in artikel B14, te boven gaat, hebben in, afwijking van artikel 8, eerste lid, projecten die in hogere mate voldoen aan de criteria, bedoeld in het eerste lid, voorrang op de projecten die in mindere mate aan deze criteria voldoen.
  • 3.Bij gelijke waardering van de criteria, genoemd in het eerste lid, worden de subsidieaanvragen door de minister afgehandeld in volgorde van het tijdstip van ontvangst van de volledige aanvraag.

Artikel B23 Einddeclaratie en subsidievaststelling

  • 1.Bij het verzoek tot vaststelling van de subsidie worden de producten, bedoeld in artikel B18, gevoegd, waarbij wordt vermeld:
  • a.het projectnummer en de naam van de subsidieaanvrager en, indien van toepassing, de naam van het samenwerkingsverband;
  • b.de projectnaam;
  • c.de aanleiding voor de projectactiviteit;
  • d.op welk thema het project gericht is geweest;
  • e.welke activiteiten in het kader van het project zijn uitgevoerd en voor welke doelgroepen;
  • f.op welke wijze werkenden en stakeholders betrokken zijn geweest bij het project;
  • g.op welke wijze de activiteit plaats heeft gevonden, dan wel planvorming heeft plaatsgevonden;
  • h.de uitkomsten of opbrengsten van het project op korte en middellange termijn en in hoeverre de beoogde doelstellingen zijn bereikt;
  • i.wat het bereik van het project is geweest;
  • j.op welke manier verankering plaats heeft gevonden;
  • k.met welke partijen is samengewerkt;
  • l.op welke manier de uitkomsten van het project zijn verspreid.
  • 2.Bij een product als bedoeld in artikel B18, eerste lid, onderdeel b, wordt tevens een verslag van de activiteiten ter uitvoering hiervan gevoegd.
  • 3.De financiële administratie bevat een bijlage met een overzicht van de KvK-nummers van alle entiteiten die deelnemen aan het project, onder vermelding van de projectactiviteiten waaraan is deelgenomen.
  • 4.Het maximale subsidiepercentage, bedoeld in artikel 11, eerste lid, wordt vastgesteld op 0%, indien bij het indienen, dan wel na het controleren van de einddeclaratie respectievelijk na overig onderzoek door daartoe bevoegde instanties, blijkt dat minder dan 60% van het maximumbedrag van de subsidie, genoemd in de laatst afgegeven beschikking tot subsidieverlening, daadwerkelijk is gerealiseerd.
  • 5.In afwijking van artikel 18, eerste lid, is er geen sprake van deelnemers aan het project als bedoeld in Bijlage I van Verordening 1304/2013.

Artikel B24 Uitzonderingen op algemeen deel

De artikelen 7, eerste lid, en 17, eerste lid, zijn niet van toepassing op subsidieaanvragen in het kader van dit hoofdstuk.

Investeringprioriteiten C Toegang tot werkgelegenheid voor werkzoekenden en niet-actieven, met inbegrip van langdurig werklozen en personen die ver van de arbeidsmarkt af staan, mede door middel van plaatselijke werkgelegenheidsinitiatieven en ondersteuning van de arbeidsmobiliteit

Hoofdstuk VI Geïntegreerde territoriale investeringen

Artikel C1 Subsidieaanvrager

De subsidie met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk wordt aangevraagd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, Den Haag, Rotterdam of Utrecht.

Artikel C2 Aanvraagtijdvak

  • 1.Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk worden door de minister ontvangen in het aanvraagtijdvak van 16 november 2015, 09.00 uur, tot en met 12 februari 2016, 17.00 uur.
  • 2.Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk worden door de Minister ontvangen in het aanvraagtijdvak van 1 februari 2018, 09.00 uur, tot en met 28 februari 2018, 17.00 uur.

Artikel C3 Subsidieplafond

  • 1.Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie bedraagt voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel C2, eerste lid, voor de gemeente:
  • a.Amsterdam: € 4.307.868,-;
  • b.Den Haag: € 2.476.927,-;
  • c.Rotterdam: € 4.419.455,-;
  • d.Utrecht: € 795.750,-.
  • 2.Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie bedraagt voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel C2, tweede lid, voor de gemeente:
  • a.Amsterdam: € 5.979.414,–;
  • b.Den Haag: € 2.713.491,–;
  • c.Rotterdam: € 6.055.060,–;
  • d.Utrecht: € 1.146.720,–.

Artikel C4 Doel

Een project in het kader van dit hoofdstuk heeft tot doel het bevorderen van de toegang tot werkgelegenheid en ondersteuning van de arbeidsmobiliteit, als onderdeel van een uitvoeringsplan van de subsidieaanvrager.

Artikel C5 De aanvraag

  • 1.In afwijking van artikel 7, eerste lid, kan een aanvraag betrekking hebben op een project dat niet bestaat uit één of meer subprojecten. In de situatie, bedoeld in de eerste zin, is artikel 12, derde, vijfde en zesde lid, niet van toepassing.
  • 2.In afwijking van artikel 12, vijfde en zesde lid, kan een aanvraag een subproject bevatten met meerdere kostensoorten als bedoeld in artikel 12, eerste en tweede lid, onder de voorwaarde dat in dit subproject geen opslag mag worden toegepast als bedoeld in artikel 12, derde lid.

Artikel C6 Specifieke eisen

  • 1.Een project in het kader van dit hoofdstuk komt slechts voor subsidie in aanmerking indien:
  • a.het project past binnen het in artikel C4 omschreven doel;
  • b.bij de aanvraag een verklaring van de subsidieaanvrager is gevoegd waaruit blijkt dat de aanvraag verenigbaar is met het toepasselijke uitvoeringsplan;
  • c.het project een duur heeft van ten hoogste 24 maanden als het een subsidieaanvraag betreft gedaan in het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel C2, eerste lid, gerekend vanaf de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag, dan wel, indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, de startdatum van het project, genoemd in de beschikking tot subsidieverlening of het project een duur heeft tot en met uiterlijk 31 maart 2021 als het als een subsidieaanvraag betreft gedaan in het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel C2, tweede lid;
  • d.de aanvraag ingediend in het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel C2, tweede lid, bevat een omschrijving van de bijdrage die het project levert aan de geïntegreerde aanpak van de mismatch op de arbeidsmarkt met behulp van financiering uit het ESF en het EFRO.
  • 2.Door de minister kan in de beschikking tot subsidieverlening in plaats van de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag een andere startdatum van het project worden vermeld.

Artikel C7 Subsidiabele activiteiten

Voor subsidie komen slechts in aanmerking activiteiten gericht op het vergroten van de toegang tot werkgelegenheid en de ondersteuning van de arbeidsmobiliteit, voor zover zij het in artikel C4 omschreven doel ondersteunen.

Artikel C8 Voortgangsrapportage

De subsidieontvanger dient binnen vier weken na afloop van de eerste twaalf maanden van het project, een voortgangsrapportage in over de eerste twaalf maanden. De voortgangsrapportage wordt ingediend onder gebruikmaking van een daartoe door de minister elektronisch beschikbaar gesteld formulier, voorzien van de vereiste bijlagen en een door hem erkende elektronische handtekening.

Artikel C8a Tussentijdse declaratie

  • 1.Dit artikel is van toepassing op een subsidieaanvraag gedaan in het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel C2, tweede lid.
  • 2.De subsidieontvanger dient een tussentijdse declaratie in bij de Minister, met daarbij een verantwoording van de kosten onder gelijktijdige verstrekking van de burgerservicenummers van de deelnemers aan het project.
  • 3.De tussentijdse declaratie, bedoeld in het tweede lid, heeft betrekking op de periode tussen de startdatum van het project en 31 december 2019 en wordt uiterlijk 31 maart 2020 ingediend.
  • 4.In afwijking van het tweede lid kan de Minister besluiten tot het laten vervallen van de verplichting tot het indienen van de tussentijdse declaratie.
  • 5.Artikel 18, tweede en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op de tussentijdse declaratie, bedoeld in het tweede lid.
  • 6.De Minister betaalt binnen negentig dagen nadat een tussentijdse declaratie is ontvangen, de op dat moment bekende verschuldigde subsidie.
  • 7.De einddeclaratie, bedoeld in artikel 18, bevat de som van tussentijdse declaraties en het resterend eindbedrag. De verantwoording van de kosten en de burgerservicenummers van de deelnemers, bedoeld in artikel 18, eerste lid, hebben betrekking op het resterend eindbedrag opgenomen in de einddeclaratie.
  • 8.Indien de Minister toepassing geeft aan het vierde lid dient de subsidieontvanger een voortgangsrapportage in over de eerste twee uitvoeringsjaren van het project binnen vier weken na afloop van die periode.

Artikel C9 Voorschot

  • 1.In afwijking van artikel 14 verleent de minister op verzoek van de subsidieontvanger, na ontvangst en beoordeling van de voortgangsrapportage, bedoeld in artikel C8, eerste lid, een voorschot tot maximaal 50% van het in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen maximum subsidiebedrag, mits uit de beoordeling van de voortgangsrapportage blijkt dat de gerapporteerde kosten zijn gespecificeerd en financieel en inhoudelijk voldoende zijn onderbouwd.
  • 2.In afwijking van artikel 14 kan de Minister besluiten tot het verstrekken van een voorschot tot maximaal de op basis van de tussentijdse declaratie, bedoeld in artikel C8a, verschuldigde subsidie.

EY Taxlaw NL verschaft de mogelijkheid tot:
  • het full text doorzoeken van de verdragen en regelgeving met daarbij filters om het zoekgebied nader af te bakenen;
  • het full text doorzoeken van de gedelegeerde regelgeving, beleidsbesluiten en jurisprudentie;
  • het kunnen sorteren van de gedelegeerde regelgeving, beleidsbesluiten en jurisprudentie op datum, titel en instantie;
Responsive image
Responsive image
  • het oproepen van artikelversies tot enige jaren terug;
  • het maken van aantekeningen op artikelniveau;
  • de creatie van dossiers voor de opslag van snelkoppelingen naar veelvuldig geraadpleegde wetsartikelen;
  • het delen via mail en sociale media van artikelteksten met desgewenst een additioneel bericht.