Elke Verdragsluitende Partij verleent de rederij van de andere Verdragsluitende Partij het recht van vrije overmaking in een inwisselbare munteenheid naar het door de rederij aangewezen land van haar investeringen en de opbrengst daarvan, alsmede van het batig saldo van de uitgaven en ontvangsten van die rederij op het grondgebied van de eerstgenoemde Verdragsluitende Partij.
Zulke overmakingen worden regelmatig en zonder vertraging toegestaan en worden gebaseerd, wanneer er geen officiële wisselkoersen voor lopende betalingen zijn, op de geldende marktkoersen voor lopende betalingen. Op de overmakingen zijn geen andere heffingen van toepassing dan de normale bankkosten.