- 1
- Elke Verdragsluitende Partij kent aan schepen van de andere Verdragsluitende Partij in haar havens die openstaan voor buitenlandse handel en scheepvaart de nationale behandeling toe. Dit geldt ook voor door rederijen van de andere Verdragsluitende Partij geëxploiteerde schepen die de vlag van een derde land voeren, tenzij de bevoegde scheepvaartautoriteit van die Verdragsluitende Partij daartegen bezwaar maakt.
- 2
- De bepalingen van het eerste lid van dit artikel zijn van toepassing op douaneformaliteiten, de inning van heffingen en havengelden, vrijheid van toegang tot en gebruik van de havens, alsmede op alle aan de scheepvaart en commerciële handelingen verleende faciliteiten met betrekking tot schepen, bemanningsleden, passagiers en lading. Met name heeft dit betrekking op de toewijzing van ligplaatsen aan kaden, laad- en losvoorzieningen en havendiensten, met inbegrip van het loodsen en voorzieningen voor het bunkeren.