- 1
- Bemanningsleden hebben het recht, ongeacht de wijze van vervoer, het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij binnen te komen of door dat grondgebied te reizen teneinde zich weer bij hun schip te voegen, te worden overgebracht naar een ander schip, naar hun land terug te keren of ten behoeve van enig ander doel te reizen met toestemming van de bevoegde autoriteiten van die andere Verdragsluitende Partij.
- 2
- In alle in het eerste lid van dit artikel genoemde gevallen zijn zeevarenden verplicht in het bezit te zijn van het door de andere Verdragsluitende Partij vereiste visum. Dit document wordt zo snel mogelijk door de bevoegde autoriteiten afgegeven.
- 3
- Indien de houder van een in artikel 11 van dit Verdrag bedoeld identiteitsbewijs voor zeevarenden niet in het bezit is van de nationaliteit van een van de Verdragsluitende Partijen, worden de in dit artikel bedoelde inreisvisa en doorreisvisa afgegeven voor het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij, mits wordt gegarandeerd dat de houder terugkeert naar het grondgebied van de Verdragsluitende Partij die het identiteitsdocument heeft afgegeven.
- 4
- Indien een bemanningslid van boord gaat in een haven op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij om gezondheidsredenen of andere door de bevoegde autoriteiten erkende redenen, verlenen deze autoriteiten de machtiging die nodig is om het bemanningslid in staat te stellen op hun grondgebied te verblijven om geneeskundige verzorging te ontvangen of in een ziekenhuis te worden opgenomen en met ongeacht welk vervoermiddel naar zijn land van herkomst terug te keren of naar een andere haven van inscheping te gaan.