Responsive image

Artikel I (artikel 1a van de Uitvoeringsregeling...

Download de app voor meer functionaliteit.

Artikel I (artikel 1a van de Uitvoeringsregeling...

Artikel I (artikel 1a van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994)

Artikel 1a van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 (UR AWR 1994) wordt aangepast in verband met de uitwerking van de per 1 januari 2014 in werking tredende voorwaarde dat ANBI’s op elektronische wijze de bij ministeriële regeling nader te bepalen informatie moeten verschaffen via internet. Met de eerste drie wijzigingen in het eerste lid van artikel 1a van de UR AWR 1994 wordt aan de opsomming van de voorwaarden waaraan een instelling moet voldoen om als ANBI te kunnen kwalificeren een nieuwe voorwaarde toegevoegd. Deze nieuwe voorwaarde, in het eerste lid, onderdeel j, van genoemd artikel 1a, stelt de eis dat gegevens op elektronische wijze via internet openbaar worden gemaakt.

In het toe te voegen zevende lid van artikel 1a van de UR AWR 1994 is beschreven welke gegevens ten minste openbaar moeten worden gemaakt. Hierna worden deze per onderdeel nader toegelicht.

In artikel 1a, zevende lid, onderdeel a, van de UR AWR 1994 is de voorwaarde opgenomen dat de instelling haar naam opgeeft. De publicatie en de openbaarheid van dit gegeven spreekt voor zich. Dit gegeven staat ook op de door de Belastingdienst gepubliceerde lijst van kwalificerende ANBI’s. Het gaat hier in eerste instantie om de officiële naam. Het komt voor dat instellingen onder een andere, meer populaire naam bij het publiek bekend zijn. Indien die naam ook bekend is bij de Belastingdienst, kunnen beide namen worden opgenomen op de door de Belastingdienst bijgehouden ANBI-lijst. Een voorbeeld hiervan is Stichting familieverblijf kinderziekenhuizen, ook bekend als: Ronald McDonaldhuis AMC Amsterdam.

Op grond van artikel 1a, zevende lid, onderdeel b, van de UR AWR 1994 moet de ANBI haar RSIN op internet bekendmaken. Dit nummer dat door de Kamer van Koophandel wordt toegekend bij de verplichte inschrijving van een stichting of vereniging in het Handelsregister, zal in de toekomst een rol spelen bij de uitvoering van de giftenaftrek in de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting in die zin dat bij een beroep op de giftenaftrek in de aangifte dat nummer moet worden vermeld. Het RSIN wordt daarom ook op de ANBI-lijst van de Belastingdienst opgenomen. Instellingen die gevestigd zijn in een staat als bedoeld in artikel 1c van de UR AWR 1994 kunnen een fiscaal nummer aanvragen bij de Belastingdienst. Hiervoor wordt een procedure ingericht.

Ingevolge artikel 1a, zevende lid, onderdeel c, van de UR AWR 1994 zijn ook de contactgegevens van de ANBI vereist. Dit zijn de gegevens met betrekking tot de bereikbaarheid van de ANBI. Contact kan op meer manieren worden gelegd: door fysiek bezoek, per post, per telefoon, per e-mail of via de website. In bepaalde gevallen is het niet wenselijk dat het vestigingsadres van de instelling openbaar is. Te denken valt aan gevallen waarin een (ANBI-)instelling vanuit het ‘eigen’ huis wordt bestuurd. Het is niet de bedoeling dat bijvoorbeeld aanvragers van een bijdrage voor hun goede doel ongevraagd aanbellen bij de bestuurder van die ANBI om hun verzoek te doen. Voorts hoeven contactgegevens ingevolge de privacywetgeving voor kerkgenootschappen en hun zelfstandige onderdelen niet herleidbaar te zijn tot natuurlijke personen. Daarom kan in dergelijke gevallen ook worden volstaan met een postbusnummer. Daarnaast kunnen het telefoonnummer en het e-mailadres waaronder de ANBI bereikbaar is, als contactmogelijkheden worden vermeld op de plek op internet waar de ANBI haar gegevens aan het publiek ter beschikking stelt.

Artikel 1a, zevende lid, onderdeel d, van de UR AWR 1994 stelt de voorwaarde dat de ANBI haar doelstelling op internet publiceert. De doelstelling is uiteraard opgenomen in de regelgeving van de instelling. Regelgeving moet hier, net als in artikel 1a, eerste lid, onderdeel b, van de UR AWR 1994 worden opgevat als een verzamelbegrip voor onder meer de statuten, de feitelijk en rechtens met statuten overeenkomende interne regelgeving en kerkorden van de verschillende kerkelijke instellingen. Met de voorwaarde de doelstelling te publiceren is bedoeld dat de instelling kort en begrijpelijk het doel, de missie en de bestaansreden van de instelling verwoordt, opdat elke belanghebbende op eenvoudige wijze kan constateren of het op grond van artikel 1a, zevende lid, onderdeel e, van de UR AWR 1994 vereiste actuele beleidsplan, overeenstemt met de doelstelling.

Elke ANBI moet op grond van artikel 1a, eerste lid, onderdeel f, van de UR AWR 1994 over een actueel beleidsplan beschikken en op grond van het zevende lid, onderdeel e, van genoemd artikel moet de ANBI dit beleidsplan openbaar maken. In dit beleidsplan maakt de ANBI duidelijk op welke wijze zij van plan is om op korte termijn (in de komende jaren) haar doelstellingen te verwezenlijken. Er zijn ANBI’s die hun voorgenomen werkzaamheden zeer gedetailleerd vastleggen binnen hun organisatie. Het is niet nodig om dit gedetailleerde plan integraal te publiceren. Voor de publicatie van het beleidsplan op internet kan een ANBI volstaan met een publieksvriendelijke versie van de hoofdlijnen van het beleidsplan. Instellingen die via een groepsbeschikking zijn aangemerkt als ANBI, zoals kerkgenootschappen, hebben doorgaans een gemeenschappelijk beleidsplan op hoofdlijnen. Daar kan naar verwezen worden. Aan de hand van het beleidsplan kan vervolgens desgewenst door het publiek een oordeel worden geveld of de ANBI werk maakt van het bereiken van haar doelstellingen en of zij daarbij een goede aanpak kiest.

In artikel 1a, zevende lid, onderdeel f, van de UR AWR 1994 wordt bepaald dat de ANBI bij de online te publiceren informatie de samenstelling van haar bestuur, het beloningsbeleid en de namen van de bestuurders opneemt. Opgemerkt zij dat het hierbij gaat om het statutaire bestuur en niet om de leden van het orgaan van de ANBI dat het beleid bepaalt. Voorts zij opgemerkt dat het hier voor wat betreft de samenstelling van het bestuur vooral gaat om de functies waaruit het bestuur is samengesteld en de daarbij toegekende bevoegdheden. Met de verwijzing naar het beloningsbeleid wordt in artikel 1a, zevende lid, onderdeel f, van de UR AWR 1994 niet alleen gedoeld op de beloning die op grond van artikel 1a, eerste lid, onderdeel e, van de UR AWR 1994 aan beperkingen is onderworpen. De laatstgenoemde bepaling ziet op de beloning van de leden van het orgaan van de instelling dat het beleid bepaalt. Zij mogen ter zake van de door hen voor de instelling in die hoedanigheid verrichte werkzaamheden geen andere beloning ontvangen dan een vergoeding voor gemaakte onkosten en een niet-bovenmatig vacatiegeld. Het beloningsbeleid waarop genoemd zevende lid, onderdeel f, ook betrekking heeft, is het beloningsbeleid voor het in dienst zijnde personeel van de ANBI. Hierbij kan, indien van toepassing, worden volstaan met een verwijzing naar een van toepassing zijnde CAO of salarisregeling. Good governance en het publieksbelang eisen dat met name met betrekking tot het bestuur en de directie van de ANBI openheid van zaken wordt gegeven met betrekking tot het beloningsbeleid. Het is vervolgens aan het publiek om zich een oordeel te vormen over het beloningsbeleid en daar eventueel consequenties aan te verbinden voor hun geefgedrag. Voor de namen van bestuurders van kerkgenootschappen geldt een uitzondering. Artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens staat immers niet toe dat de geloofsovertuiging van enig persoon in een register wordt bijgehouden. Vermelding van de namen van bestuurders van een kerkgenootschap zou feitelijk neerkomen op het opnemen van de geloofsovertuiging van die bestuurders, omdat deze in het grootste deel van de gevallen overeenkomt met de overtuiging van het kerkgenootschap. Voorts geldt een uitzondering voor de namen van bestuurders ten aanzien waarvan de inspecteur ontheffing verleent, omdat is aangetoond dat publicatie van deze namen een reëel gevaar oplevert voor de persoonlijke veiligheid van deze bestuurders of van hun familieleden.

Artikel 1a, zevende lid, onderdeel g, van de UR AWR 1994 bevat het voorschrift een verslag van de uitgeoefende activiteit of activiteiten op internet te zetten. De gedachte is dat de instelling ten minste jaarlijks verslag uitbrengt. Bij sommige ANBI’s is het gebruikelijk vaker een update van hun activiteiten op internet te zetten. In combinatie met het actuele beleidsplan kan met de verslaglegging door de ANBI verantwoording worden afgelegd. Met opzet is hier gekozen voor de term ‘verslag’ en niet voor ‘inzage in de bereikte resultaten’. Resultaatmeting is ingewikkeld en in veel gevallen ook ondoenlijk. Daar komt bij dat veel algemeen nuttige inspanningen niet altijd op korte termijn tot een positief of meetbaar resultaat leiden. Denk bijvoorbeeld aan wetenschappelijk onderzoek waarvan de uitkomsten niet vooraf vaststaan, aan ontwikkeling van medicijnen of aan welzijnswerk in bepaalde wijken. Door middel van een verslag kunnen deze inspanningen adequaat worden verantwoord.

In artikel 1a, zevende lid, onderdeel h, van de UR AWR 1994 ten slotte gaat het om inzage in de financiële huishouding van een instelling door publicatie van het jaarverslag of een samenvatting daarvan. Fondswervende instellingen zijn verplicht tot publicatie van een (samenvatting van de) balans en de staat van baten en lasten, met een toelichting. Voor zuivere vermogensfondsen, dat wil zeggen instellingen die geen geld of goederen werven onder derden en die het vermogen en de rendementen (nagenoeg) uitsluitend besteden aan haar algemeen nuttige doelstelling, geldt een andere regeling. Deze kunnen volstaan met een (verkorte) staat van baten en lasten en een financieel overzicht van de daadwerkelijke bestedingen per rubriek of thema. Ook een overzicht van de voorgenomen bestedingen en een toelichting daarop is vereist. Zij hoeven dus geen balans te publiceren. Hetzelfde regime geldt voor kerkgenootschappen, die hun fondswervende activiteiten hoofdzakelijk op hun leden richten, en hun zelfstandige onderdelen. Zij geven op dezelfde wijze als de vermogensfondsen inzage in hun bestedingen.

Een stichting of vereniging is civielrechtelijk verplicht tot het opmaken van een balans en een staat van baten en lasten. De staat van baten en lasten is te vergelijken met de winst- en verliesrekening van commerciële rechtspersonen en geeft inzage in – grofweg gezegd – de inkomsten en de uitgaven van de ANBI. Er is gekozen voor deze terminologie omdat de staat van baten en lasten met name bij kleinere en minder complexe ANBI’s een (veel) eenvoudigere vorm kan hebben dan een winst- en verliesrekening zoals die voor commerciële rechtspersonen vereist is. Onderdeel van een betrouwbare staat van baten en lasten zijn de kosten van beheer en van fondsenwerving, terwijl een opgave van het totaal aan eventueel ontvangen donaties, of de ontvangsten uit nalatenschappen ook niet mag ontbreken. Het is ook gebruikelijk dat de beloningen voor het personeel van de ANBI in de financiële verslaglegging zichtbaar worden gemaakt en nader worden toegelicht. Met betrekking tot de balans geldt ook dat deze al naar gelang van de aard en omvang van de ANBI vorm kan worden gegeven.

De instellingen die geen balans hoeven te publiceren zijn wel gehouden een verkorte staat van baten en lasten te publiceren, alsmede een financieel overzicht van de daadwerkelijke bestedingen per rubriek of thema. Ook een overzicht van de voorgenomen bestedingen en een toelichting daarop is vereist. In dit verband wordt ook gewezen op artikel 1b van de UR AWR 1994 op grond waarvan een algemeen nut beogende instelling niet meer vermogen mag aanhouden dan redelijkerwijs nodig is voor de continuïteit van de voorziene werkzaamheden ten behoeve van de doelstelling van de instelling. In de toelichting bij dit artikel is onder meer aangegeven dat het van belang is dat een ANBI, om de doelstelling te verwezenlijken en op die wijze het algemeen nut te dienen, daadwerkelijk de daartoe bestemde gelden besteedt conform de algemeen nuttige doelstelling van de instelling en niet nodeloos vermogen oppot. Om dit zeker te stellen is in het eerste lid van artikel 1b van de UR AWR 1994 een ‘bestedingscriterium’ opgenomen. Het bestedingscriterium strekt er niet toe dat alle door een instelling ontvangen inkomsten in het jaar van ontvangst besteed moeten worden. Uitgangspunt is dat een instelling geen vermogen mag aanhouden zonder dat daar vooraf een bepaalde bestemming aan is gegeven én dat de instelling niet meer vermogen aanhoudt dan redelijkerwijs nodig is voor de continuïteit van de voorziene werkzaamheden. De term ‘voorziene’ werkzaamheden beoogt onder meer een tijdsbepaling te geven. Vermogensvorming voor toekomstige werkzaamheden is mogelijk, maar er moet wel sprake zijn van voorziene werkzaamheden binnen een redelijk tijdsbestek, waarbij van het type instelling afhankelijk is wat in dit kader ‘redelijk’ is.

In artikel 1a, achtste lid, van de UR AWR 1994 wordt bepaald dat de informatie, bedoeld in artikel 1a, zevende lid, onderdeel h, telkens binnen zes maanden na afloop van het boekjaar openbaar wordt gemaakt. De financiële jaarstukken worden immers pas opgemaakt in het eerste halfjaar na afloop van het boekjaar en zijn dus niet al direct na afloop van het boekjaar beschikbaar.

EY Taxlaw NL verschaft de mogelijkheid tot:
  • het full text doorzoeken van de verdragen en regelgeving met daarbij filters om het zoekgebied nader af te bakenen;
  • het full text doorzoeken van de gedelegeerde regelgeving, beleidsbesluiten en jurisprudentie;
  • het kunnen sorteren van de gedelegeerde regelgeving, beleidsbesluiten en jurisprudentie op datum, titel en instantie;
Responsive image
Responsive image
  • het oproepen van artikelversies tot enige jaren terug;
  • het maken van aantekeningen op artikelniveau;
  • de creatie van dossiers voor de opslag van snelkoppelingen naar veelvuldig geraadpleegde wetsartikelen;
  • het delen via mail en sociale media van artikelteksten met desgewenst een additioneel bericht.