- § 1
- De Verdragsluitende Staten nemen op zich elkander hulp en bijstand te verlenen bij de inning van de rechten, welke het onderwerp van dit Verdrag vormen, met inbegrip van interest, van kosten, van verhogingen van recht en van boeten van niet-strafrechtelijke aard.
- § 2
- Ingeval van verzoeken tot invordering van rechten, zullen belastingvorderingen van een van de Verdragsluitende Staten, welke in die Staat kunnen worden ingevorderd door de andere Verdragsluitende Staat ter invordering worden aanvaard en in die Staat worden geïnd, overeenkomstig de wetten welke van toepassing zijn voor de invordering en inning van zijn eigen rechten. Zodanige vorderingen zullen in de laatstbedoelde Staat niet bevoorrecht zijn. De aangezochte Staat zal niet gehouden zijn over te gaan tot maatregelen van executie, waarvoor de wet van de verzoekende Staat geen voorziening inhoudt.
- § 3
- Elk verzoek zal vergezeld gaan van bescheiden, waaruit blijkt, dat volgens de wetten van de verzoekende Staat de rechten in die Staat ingevorderd kunnen worden zoals bepaald is in het tweede lid van dit artikel.
- § 4
- De hulp, bedoeld in dit artikel, zal slechts worden verleend ten aanzien van onderdanen, inwoners van of lichamen van de verzoekende Staat.