Elke verdragsluitende partij verleent de andere verdragsluitende partij, behoudens andersluidende bepalingen in de bijlage, de volgende rechten voor het verrichten van geregeld internationaal luchtvervoer door de aangewezen luchtvaartmaatschappij(en) van de andere verdragsluitende partij:
- a.het recht zonder te landen over haar grondgebied te vliegen;het recht op haar grondgebied te landen anders dan voor niet-commerciële verkeersdoeleinden; en
- b.terwijl zij een overeengekomen dienst op een omschreven route exploiteert, het recht te landen op haar grondgebied ten behoeve van het opnemen en afzetten van internationaal verkeer in de vorm van passagiers, bagage, lading en post, afzonderlijk of gecombineerd;
- c.het recht commerciële verkeersrechten van de vijfde (5e) tot en met de negende (9e) vrijheid uit te oefenen.