Als de rente op een schuld onder de werking van artikel 10a, eerste lid, van de Wet Vpb valt, heeft de enkele vervanging van de ene (interne) schuldeiser door een andere (interne of externe) schuldeiser, niet zonder meer tot gevolg dat de rentebetaling aan de andere schuldeiser niet (meer) onder artikel 10a, eerste lid, van de Wet Vpb valt. De schuld houdt immers nog steeds verband met een rechtshandeling als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, van de Wet Vpb.
Indien de ene interne schuldeiser wordt vervangen door een andere interne schuldeiser, kan de zakelijkheid van de schuld opnieuw getoetst worden. Als bijvoorbeeld een Nederlands lichaam een rechtshandeling als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, van de Wet Vpb gefinancierd heeft met een lening van een groepsmaatschappij uit een land dat een naar Nederlandse maatstaven redelijke heffing kent, zal, bijzondere situaties daargelaten, veelal sprake zijn van zakelijkheid. Als dit buitenlandse lichaam zijn vordering stort in een dochter die is gevestigd in een taxhaven, ontstaat een nieuwe situatie die een nieuwe zakelijkheidstoets rechtvaardigt.
Als een interne schuldeiser wordt vervangen door een externe schuldeiser kan artikel 10a van de Wet Vpb onder omstandigheden van toepassing blijven. Hiervan is bijvoorbeeld sprake bij een back-to-back situatie.
Het omgekeerde geval, een externe schuld wordt vervangen door een interne schuld, kan ertoe leiden dat een voorheen niet onder artikel 10a, eerste lid, van de Wet Vpb vallende situatie daarna wel onder artikel 10a, eerste lid, van de Wet Vpb valt.