Responsive image

Bijlage V Aanwijzing als bedoeld in onderdeel 6.2

Download de app voor meer functionaliteit.

Bijlage V Aanwijzing als bedoeld in onderdeel 6.2

Regelingen met een premieovereenkomst op basis van de kostprijs van een fiscaal maximaal middelloonpensioen

Voorwaarden en bijzonderheden bij de aanwijzing:

  • a.De regeling behelst een premieovereenkomst in de zin van de artikel 10 van de PW op basis van de kostprijs van een fiscaal maximaal nominaal middelloonpensioen.
  • b.De jaarlijks in te leggen beschikbare premie is ten hoogste gelijk aan de op basis van de berekeningsgrondslagen van de (pensioen)verzekeraar vast te stellen kostprijs van een nominaal middelloonpensioen (dus zonder rekening te houden met indexatie) binnen de kaders van hoofdstuk IIB van de Wet LB. De (pensioen)verzekeraar gaat hierbij uit van de kostprijs van een fiscaal maximaal nominaal middelloonpensioen zoals die van toepassing is bij het aangaan van het contract met de werkgever, voor een contractperiode van maximaal 5 jaar. De kostprijs moet vervolgens aan het einde van elke contractperiode, ook als deze minder dan 5 jaar duurt, worden herzien. Wijziging van deze kostprijs moet derhalve tot aanpassing van de beschikbare premie leiden. Deze voorwaarde ten aanzien van de maximaal in te leggen beschikbare premie impliceert dat sprake moet zijn van een (pensioen)verzekeraar die is gekwalificeerd om een middelloonregeling uit te voeren. De kostprijs van deze uit te voeren (fictieve) middelloonregeling is immers bepalend voor de berekening van de beschikbare premie. Dit heeft tot gevolg dat een PPI voor deze afwijkende premieovereenkomst alleen als (pensioen)verzekeraar kan optreden indien de beschikbare premie ten hoogste gelijk is aan de hiervoor gedefinieerde kostprijs van een maximaal middelloonpensioen die wordt gehanteerd door de verzekeraar, bedoeld in artikel 25, eerste lid, onderdeel i, van de PW, met wie de PPI een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten.
  • c.Een met de ingelegde premies behaald overrendement kan alleen worden aangewend voor een fiscaal maximaal toegestane indexatie van het pensioen.
  • d.In de pensioenregeling is opgenomen dat het pensioen inclusief de toegekende indexatie zowel per jaar als in totaal niet uitgaat boven een middelloonpensioen binnen de kaders van hoofdstuk IIB van de Wet LB. Desgewenst kan de toets aan de fiscale maxima ook worden uitgevoerd op basis van het actuele loon. Indien de toets plaatsvindt op basis van het actuele loon in plaats van het gemiddelde loon, moet het opbouwpercentage worden gecorrigeerd voor de carrièreontwikkeling. Voor de toets op basis van het actuele loon wordt het opbouwpercentage daarom gemaximeerd op 1,657% in combinatie met een AOW-franchise die ten minste gelijk is aan de AOW-uitkering voor een gehuwde vermenigvuldigd met de factor 100/66,28. Voorwaarde daarbij is dat het actuele loon voldoet aan de voorwaarden van artikel 10b van het UBLB 1965. Voor het jaar 2014 mag een opbouwpercentage worden gehanteerd van 1,9% op basis van het pensioengevend loon en de franchise per 31 december 2014. Voor de jaren voorafgaande aan 2014 kan een opbouwpercentage worden gehanteerd van 2% op basis van het pensioengevend loon en de franchise per 31 december 2013. De franchise voor 2014 en voorgaande jaren moet ten minste gelijk zijn aan de AOW-uitkering voor een gehuwde vermenigvuldigd met de factor 100/70. Voor de toets aan de fiscale maxima kan naar keuze ook worden uitgegaan van de verlaagde AOW-inbouw en opbouwpercentages van artikel 10aa van het UBLB 1965. Ten overvloede merk ik op dat voor de toets, voor elk tijdvak het in dat tijdvak geldende fiscale pensioenregime kan worden gehanteerd. De voorgeschreven toetsing of het pensioen binnen de fiscale kaders van hoofdstuk IIB van de Wet LB blijft, wil niet zeggen dat de verzekeraar ieder jaar daadwerkelijk moet toetsen wat de waarde van de verzekering is en hoe deze zich verhoudt tot de fiscale kaders. Als de toezegging op juiste wijze is vormgegeven, kan de toets op bewaking van de fiscale kaders tot het hierna te noemen moment beperkt blijven. De toezegging zal daarvoor twee begrenzingen moeten hebben, waarbij de deelnemer recht heeft op de laagste van de twee. Deze twee begrenzingen zijn:
  • 1.ten hoogste een pensioentoezegging passend binnen de kaders van hoofdstuk IIB van de Wet LB;
  • 2.of indien dit lager is, de pensioenuitkering die men kan aankopen uit de waarde van de beleggingen.
  • Indien aan bovenstaande voorwaarden is voldaan kan de toetsing beperkt blijven tot het moment waarop de in de regeling opgebouwde waarde het regime van bijlage V van dit besluit geheel of gedeeltelijk verlaat, maar uiterlijk op pensioeningangsdatum. Voor zover het pensioen gedeeltelijk ingaat kan de toets beperkt blijven tot dat deel.Op het toetsmoment moet de opgebouwde waarde worden vergeleken met de maximale ruimte van de fiscaal zuivere middelloontoezegging, waarbij tevens mag worden getoetst op basis van het actuele loon onder de voorwaarde dat het opbouwpercentage wordt gecorrigeerd voor de carrièreontwikkeling en dat wordt uitgegaan van een bij het gecorrigeerde opbouwpercentage passende franchise. De kostprijs van de toezegging zoals die steeds administratief is bewaakt moet worden getoetst op basis van de tarieven van de uitvoerende verzekeraar. Bij een waardeoverdracht is dat de (aanstaande) overdragende verzekeraar. Een eventueel overschot vervalt aan de verzekeraar dan wel aan de (ex-)werkgever.Voorgaande toets kan achterwege blijven ingeval wordt overgedragen naar een regeling waarop het regime van bijlage IV van dit besluit van toepassing is. De toets kan ook achterwege blijven in geval van afkoop dan wel waardeoverdracht van een klein pensioen in de zin van de artikelen 66 tot en met 68 van de PW. Ingeval de opgebouwde waarde het regime in deze bijlage gedeeltelijk verlaat, kan de toets beperkt blijven tot dat gedeelte.
  • e.Restuitkeringen, in welke vorm dan ook, zijn niet mogelijk. Als na het vaststellen van het fiscaal maximale, geïndexeerde pensioen nog kapitaal overblijft, vervalt dit aan de verzekeraar dan wel aan de (ex-)werkgever
  • f.Een pensioenregeling kan de mogelijkheid bieden om de in een jaar niet-gebruikte beschikbare-premieruimte in een later jaar in te halen. De niet-gebruikte premieruimte moet dan in euro’s worden vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met het actuele fiscale kader van het jaar waarin de inhaal plaatsvindt. Werkgever en werknemer mogen die premie in enig later jaar alsnog storten. De werknemer mist dan het rendement over de inhaalpremie dat in de tussenliggende jaren had kunnen worden behaald. Daarom mogen partijen de inhaalpremie vermenigvuldigen met een samengestelde interestfactor voor elk jaar gelegen tussen het einde van het in te halen jaar en de aanvang van het jaar waarin de inhaal plaatsvindt. Deze samengestelde interestfactor wordt berekend op basis van de interestfactor die bij de bepaling van de beschikbare premiestaffel over de periode waarover wordt ingehaald is gebruikt. De Belastingdienst heeft voor de inhaal van niet-gebruikte premieruimte een handreiking gepubliceerd op https://centraalaanspreekpuntpensioenen.belastingdienst.nl/.

EY Taxlaw NL verschaft de mogelijkheid tot:
  • het full text doorzoeken van de verdragen en regelgeving met daarbij filters om het zoekgebied nader af te bakenen;
  • het full text doorzoeken van de gedelegeerde regelgeving, beleidsbesluiten en jurisprudentie;
  • het kunnen sorteren van de gedelegeerde regelgeving, beleidsbesluiten en jurisprudentie op datum, titel en instantie;
Responsive image
Responsive image
  • het oproepen van artikelversies tot enige jaren terug;
  • het maken van aantekeningen op artikelniveau;
  • de creatie van dossiers voor de opslag van snelkoppelingen naar veelvuldig geraadpleegde wetsartikelen;
  • het delen via mail en sociale media van artikelteksten met desgewenst een additioneel bericht.