Het is wel te verstaan dat de uitdrukking „pensioenfonds” de volgende fondsen en alle daaraan gelijke of grotendeels daaraan gelijke fondsen omvat die zijn opgericht ingevolge wetgeving die is ingevoerd na 1 januari 2018:
- a.in Nederland, elk pensioenfonds dat valt onder:
- i.de Pensioenwet;
- ii.de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000;
- iii.de Wet verplichte beroepspensioenregeling;
- iv.de Wet op het notarisambt;
- v.de Wet op het financieel toezicht;
- b.in Zwitserland, elk pensioenfonds dat valt onder:
- i.de Federale Wet van 20 december 1946 inzake ouderdoms- en nabestaandenverzekering;
- ii.de Federale Wet van 19 juni 1959 inzake invaliditeitsverzekering;
- iii.de Federale Wet van 6 oktober 2006 inzake aanvullende pensioenen wegens ouderdoms-, nabestaanden- en invaliditeitsverzekering;
- iv.de Federale Wet van 25 september 1952 inzake vergoedingen voor verlies van inkomen in geval van het vervullen van de dienstplicht en in geval van moederschap;
- v.de Federale Wet van 25 juni 1982 inzake ouderdoms-, nabestaanden- en invaliditeitsverzekering voor werknemers en zelfstandigen, waaronder pensioenfondsen die individuele erkende pensioenregelingen aanbieden die vergelijkbaar zijn met de beroepsgebonden pensioenregelingen en niet-geregistreerde pensioenfondsen die beroepsgebonden pensioenregelingen bieden in de zin van:
- –de Federale Wet van 17 december 1993 inzake onvoorwaardelijk toegezegde beloningen;
- –artikel 89a, zesde en zevende lid, van het Zwitserse Burgerlijk Wetboek van 10 december 1907;
- –artikel 331, eerste lid, van de Federale wet inzake wijziging van het Zwitserse Burgerlijk Wetboek (Deel vijf: het Wetboek van verbintenissenrecht) van 30 maart 1911.