- 1
- Onderdanen van een van de Staten worden in de andere Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen, waaraan onderdanen van die andere Staat onder dezelfde omstandigheden zijn of kunnen worden onderworpen.
- 2
- De belastingheffing van een vaste inrichting die een onderneming van een van de Staten in de andere Staat heeft, is in die andere Staat niet ongunstiger dan de belastingheffing van ondernemingen van die andere Staat die dezelfde werkzaamheden uitoefenen.
- 3
- Dit artikel mag aldus niet worden uitgelegd, dat zij elk van de Staten verplicht aan natuurlijke personen die geen inwoner van die Staat zijn, bij de belastingheffing de persoonlijke aftrekken en verminderingen te verlenen, die worden verleend aan natuurlijke personen die wel inwoner zijn, noch aldus dat zij in een van de Staten recht geeft op vrijstelling van belasting ter zake van dividenden betaald aan een lichaam dat inwoner van de andere Staat is.
- 4
- Ondernemingen van een van de Staten, waarvan het kapitaal geheel of ten dele, onmiddellijk of middellijk, in het bezit is van of wordt beheerst door een of meer inwoners van de andere Staat, worden in de eerstbedoelde Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen, waaraan andere, soortgelijke ondernemingen van de eerstbedoelde Staat zijn of kunnen worden onderworpen.
- 5
- De bepalingen van dit artikel vinden toepassing op belastingen van elk soort en benaming.