Verlies van het recht tot het aanvoeren van gronden voor ongeldigheid of beëindiging van een verdrag of tot terugtrekking uit een verdrag of voor de opschorting van zijn werking
Een Staat mag niet langer gronden aanvoeren tot ongeldigheid of beëindiging van een verdrag of tot terugtrekking uit een verdrag of tot opschorting van de werking ervan krachtens de artikelen 46 tot 50 of de artikelen 60 en 62, als deze Staat, na kennis te hebben genomen van de feiten:
- a)uitdrukkelijk heeft aanvaard dat het verdrag, al naargelang het geval, geldig is, in werking blijft of van toepassing blijft; of
- b)op grond van zijn gedrag moet worden beschouwd als te hebben berust in, al naargelang het geval, de geldigheid van het verdrag of zijn in werking of van toepassing blijven.