Responsive image

Voorschrift 2.5 – Repatriëring

Download de app voor meer functionaliteit.

Voorschrift 2.5 – Repatriëring

Doel: Verzekeren dat zeevarenden naar huis kunnen terugkeren

  • 1.Zeevarenden hebben het recht zonder kosten voor henzelf te worden gerepatrieerd onder de in de Code aangegeven omstandigheden en voorwaarden.
  • 2.Elk Lid verlangt dat schepen die zijn vlag voeren financiële zekerheid verschaffen om te waarborgen dat zeevarenden naar behoren worden gerepatrieerd in overeenstemming met de Code.

Norm A2.5.1 – Repatriëring

  • 1.Elk Lid draagt er zorg voor dat zeevarenden op schepen die zijn vlag voeren recht hebben op repatriëring onder de volgende omstandigheden:
  • a.indien hun arbeidsovereenkomst voor zeevarenden verloopt terwijl zij zich in het buitenland bevinden;
  • b.wanneer hun arbeidsovereenkomst voor zeevarenden wordt beëindigd:
  • i.door de reder; of
  • ii.door de zeevarende op grond van geldige redenen; en tevens
  • c.wanneer de zeevarenden niet langer in staat zijn hun taken uit hoofde van hun arbeidsovereenkomst te verrichten of van hen niet kan worden verlangd dat zij deze onder de desbetreffende omstandigheden verrichten.
  • 2.Elk Lid draagt er zorg voor dat in zijn wet- en regelgeving of andere maatregelen of in collectieve arbeidsovereenkomsten de nodige bepalingen worden opgenomen waarin het volgende wordt geregeld:
  • a.de omstandigheden waaronder zeevarenden recht hebben op repatriëring in overeenstemming met het eerste lid, onderdelen b en c, van deze norm;
  • b.de maximumduur van tijdvakken van dienst aan boord waarna een zeevarende recht heeft op repatriëring, waarbij zij aangetekend dat dergelijke tijdvakken ten hoogste 12 maanden mogen bedragen; en
  • c.de specifieke prestaties die door de reders ten behoeve van repatriëring moeten worden geleverd, met inbegrip van die welke betrekking hebben op de repatriëringsbestemmingen, de wijze van vervoer, de te dekken kostenposten en andere regelingen die door reders moeten worden getroffen.
  • 3.Elk Lid verbiedt reders van zeevarenden vooruitbetaling te verlangen voor de kosten van repatriëring bij aanvang van hun tewerkstelling, en de kosten van repatriëring te verhalen op de lonen of andere aanspraken van de zeevarenden, tenzij vastgesteld is dat een zeevarende, in overeenstemming met nationale wet- en regelgeving of andere maatregelen of toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomsten, ernstig in gebreke is ten aanzien van de verplichtingen uit zijn arbeidsovereenkomst.
  • 4.De nationale wet- en regelgeving laat onverlet het recht van de reder de kosten van repatriëring op grond van contractuele regelingen te verhalen op derden.
  • 5.Indien een reder nalaat de repatriëring te regelen voor zeevarenden die daar recht op hebben of de kosten van hun repatriëring te voldoen:
  • a.draagt de bevoegde autoriteit van het Lid onder de vlag waarvan het schip vaart, zorg voor de repatriëring van de betrokken zeevarenden; indien zij dit nalaat, kan de Staat waaruit de zeevarenden moeten worden gerepatrieerd of de Staat waarvan zij onderdaan zijn hun repatriëring regelen en de kosten hiervan verhalen op het Lid onder de vlag waarvan het schip vaart;
  • b.kunnen de kosten die bij de repatriëring van zeevarenden worden gemaakt, door het Lid onder de vlag waarvan het schip vaart op de reder worden verhaald;
  • c.komen de kosten van repatriëring in geen geval ten laste van de zeevarende, behalve in het geval als voorzien in het derde lid van deze norm.
  • 6.Met inachtneming van de van toepassing zijnde internationale instrumenten, met inbegrip van The International Convention on the Arrest of Ships , 1999, kan een Lid dat de kosten van repatriëring ingevolge deze Code heeft betaald, de schepen van de desbetreffende reder vasthouden, of verzoeken om vasthouding hiervan, totdat de vergoeding in overeenstemming met het vijfde lid van deze norm heeft plaatsgevonden.
  • 7.Elk Lid bevordert de repatriëring van zeevarenden die werkzaam zijn op schepen die zijn havens aandoen of door zijn territoriale of binnenwateren varen, alsmede hun hernieuwde plaatsing aan boord.
  • 8.In het bijzonder mag een Lid geen enkele zeevarende het recht op repatriëring ontzeggen op grond van de financiële omstandigheden van een reder of omdat de reder niet in staat of niet bereid is een zeevarende te vervangen.
  • 9.Elk Lid moet verlangen dat schepen die zijn vlag voeren een afschrift van de toepasselijke nationale bepalingen betreffende repatriëring in een geschikte taal aan boord hebben en dat dit voor zeevarenden beschikbaar is.

Norm A2.5.2 – Financiële zekerheid

  • 1.Ten behoeve van de uitvoering van voorschrift 2.5, tweede lid, worden bij deze norm de vereisten vastgesteld ter waarborging van het instellen van een snel en doeltreffend stelsel van financiële zekerheid om zeevarenden bij te staan in het geval zij worden achtergelaten.
  • 2.Voor de toepassing van deze norm wordt een zeevarende geacht te zijn achtergelaten wanneer de reder, in strijd met de vereisten van dit Verdrag of de voorwaarden in de arbeidsovereenkomst voor zeevarenden:
  • a.nalaat de kosten van de repatriëring van de zeevarende te dekken; of
  • b.de zeevarende heeft achtergelaten zonder te voorzien in de noodzakelijke verzorging en ondersteuning; of
  • c.anderszins eenzijdig de banden met de zeevarende heeft verbroken, met inbegrip van het niet doorbetalen van het contractueel vastgestelde loon gedurende een periode van ten minste twee maanden.
  • 3.Elk Lid waarborgt dat er voor schepen die zijn vlag voeren een stelsel van financiële zekerheid is ingevoerd dat aan de vereisten van deze norm voldoet. Het stelsel van financiële zekerheid kan een socialezekerheidsregeling, een verzekering of een nationaal fonds of soortgelijke regeling betreffen. De vorm ervan wordt door het Lid bepaald na overleg met de betrokken organisaties van reders en zeevarenden.
  • 4.Het stelsel van financiële zekerheid biedt achtergelaten zeevarenden op een schip dat de vlag van het Lid voert, rechtstreekse toegang, voldoende dekking en onverwijlde financiële bijstand overeenkomstig deze norm.
  • 5.Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel b, van deze norm wordt onder de noodzakelijke verzorging en ondersteuning van zeevarenden verstaan: adequate voeding, huisvesting, drinkwatervoorraden, essentiële brandstof om aan boord van het schip te kunnen overleven en noodzakelijke medische zorg.
  • 6.Elk Lid vereist dat schepen die zijn vlag voeren en waarop het eerste of het tweede lid van voorschrift 5.1.3 van toepassing zijn, een certificaat of ander bewijsstuk van financiële zekerheid aan boord hebben dat is afgegeven door de aanbieder van de financiële zekerheid. Een kopie wordt op een duidelijk zichtbare en voor de zeevarenden toegankelijke plaats aan boord opgehangen. Wanneer er meer dan één aanbieder van financiële zekerheid dekking biedt, wordt het document van elke aanbieder meegenomen aan boord.
  • 7.Het certificaat of ander bewijsstuk van financiële zekerheid bevat de op grond van aanhangsel A2-I vereiste informatie. Het wordt in het Engels opgesteld of gaat vergezeld van een vertaling in het Engels.
  • 8.De uit hoofde van het stelsel van financiële zekerheid voorziene bijstand wordt onverwijld verleend op verzoek van de zeevarende of de door hem aangewezen vertegenwoordiger met de noodzakelijke onderbouwing van de aanspraak overeenkomstig het bepaalde in het tweede lid hierboven.
  • 9.Gelet op de voorschriften 2.2 en 2.5 dient de uit hoofde van het stelsel van financiële zekerheid geboden bijstand toereikend te zijn om de volgende uitgaven te dekken:
  • a.achterstallig loon en andere aanspraken die door de reder aan de zeevarende verschuldigd zijn uit hoofde van hun arbeidsovereenkomst, de toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomst of het nationale recht van de vlaggenstaat, beperkt tot vier maanden achterstallig loon en vier maanden overige uitstaande aanspraken;
  • b.alle kosten die in redelijkheid zijn gemaakt door de zeevarende, met inbegrip van de kosten van repatriëring als bedoeld in het tiende lid; en
  • c.de essentiële behoeften van de zeevarende zoals adequate voeding, kleding indien nodig, huisvesting, drinkwatervoorraden, essentiële brandstof om aan boord van het schip te kunnen overleven, noodzakelijke medische zorg en alle overige redelijke kosten of lasten vanaf het tijdstip van het handelen of nalaten dat tot de achterlating leidde, tot de aankomst thuis van de zeevarende.
  • 10.De kosten van repatriëring omvatten het vervoer met passende en snelle vervoermiddelen, normaliter per vliegtuig, voeding en huisvesting van de zeevarende vanaf het tijdstip waarop hij het schip verlaat tot de aankomst thuis van de zeevarende, evenals de noodzakelijke medische zorg, de reis en het vervoer van persoonlijke bezittingen en alle andere redelijke kosten of lasten die voortvloeien uit de achterlating.
  • 11.De financiële zekerheid wordt niet vóór het einde van de geldigheidsduur van de financiële zekerheid beëindigd, tenzij de aanbieder van de financiële zekerheid de bevoegde autoriteit van de vlaggenstaat daar ten minste 30 dagen voor de beëindiging van in kennis heeft gesteld.
  • 12.Indien de aanbieder van de verzekering of van een andere vorm van financiële zekerheid in overeenstemming met deze norm een betaling aan een zeevarende doet, treedt hij, tot de hoogte van het betaalde bedrag en overeenkomstig de toepasselijke wetgeving, door subrogatie, overdracht of anderszins, in de rechten die de zeevarende zou hebben genoten.
  • 13.Niets in deze norm doet afbreuk aan enig recht op verhaal van de verzekeraar of de aanbieder van financiële zekerheid jegens derden.
  • 14.De bepalingen in deze norm zijn niet bedoeld als exclusieve bepalingen; andere rechten, vorderingen of rechtsmiddelen ter compensatie die achtergelaten zeevarenden mogelijk ter beschikking staan, blijven onverlet. In de nationale wet- en regelgeving kan worden bepaald dat de ingevolge deze norm te betalen bedragen, kunnen worden verrekend met bedragen die uit andere bronnen worden ontvangen op grond van rechten, vorderingen of rechtsmiddelen die aanleiding kunnen geven tot compensatie ingevolge deze norm.

Leidraad B2.5 – Repatriëring

Leidraad B2.5.1 – Recht

  • 1.Zeevarenden zouden recht moeten hebben op repatriëring:
  • a.in gevallen waarop het eerste lid, onderdeel a, van norm A2.5 van toepassing is, na het verstrijken van de opzegtermijn in overeenstemming met de bepalingen van de arbeidsovereenkomst voor zeevarenden;
  • b.in de gevallen voorzien in het eerste lid, onderdelen b en c, van norm A2.5:
  • i.in geval van ziekte of ongeval of om een andere reden van medische aard die repatriëring vereist, wanneer is vastgesteld dat de zeevarende medisch gezien in staat is te reizen;
  • ii.in geval van schipbreuk;
  • iii.ingeval de reder niet in staat is de wettelijke of contractuele verplichtingen als werkgever van de zeevarenden na te komen, wegens insolventie, verkoop van het schip, verandering in de registratie van het schip of in verband met een andere soortgelijke reden;
  • iv.ingeval het schip koers zet naar een oorlogsgebied, zoals omschreven in de nationale wet- en regelgeving of arbeidsovereenkomsten voor zeevarenden, terwijl de zeevarende er niet mee instemt naar dat gebied te gaan; en
  • v.in het geval van beëindiging of onderbreking van het dienstverband van de zeevarende overeenkomstig een arbitraire uitspraak of een collectieve arbeidsovereenkomst of beëindiging van het dienstverband om een andere soortgelijke reden.
  • 2.Bij de vaststelling van de maximumduur van tijdvakken van dienst aan boord waarna een zeevarende recht heeft op repatriëring, in overeenstemming met deze Code, dient rekening te worden gehouden met factoren die de werkomgeving van de zeevarende beïnvloeden. Elk Lid dient waar mogelijk de duur van deze tijdvakken te verkorten in het licht van technologische veranderingen en ontwikkelingen en kan zich laten leiden door de aanbevelingen ter zake die door de Gemengde Maritieme Commissie zijn opgesteld.
  • 3.De kosten die een reder voor repatriëring ingevolge norm A2.5 moet dragen, zouden ten minste de volgende moeten omvatten:
  • a.de reis naar de plaats van bestemming die is gekozen voor de repatriëring overeenkomstig het zesde lid van deze leidraad;
  • b.huisvesting en voeding vanaf het moment dat de zeevarenden het schip verlaten totdat zij de repatriëringsbestemming bereiken;
  • c.loon en vergoedingen vanaf het moment dat de zeevarenden het schip verlaten totdat zij de repatriëringsbestemming bereiken, indien dit is voorzien in de nationale wet- en regelgeving of in collectieve arbeidsovereenkomsten;
  • d.het vervoer van 30 kilo persoonlijke bagage van de zeevarenden naar de repatriëringsbestemming; en
  • e.medische behandeling, indien nodig, tot de gezondheidstoestand van de zeevarenden het toelaat naar de repatriëringsbestemming te reizen.
  • 4.De tijd doorgebracht in afwachting van de repatriëring en de reisduur zou niet in mindering mogen worden gebracht op betaald verlof dat de zeevarenden hebben opgebouwd.
  • 5.Van reders zou moeten worden verlangd dat zij de kosten van repatriëring blijven dekken totdat de betrokken zeevarenden aan wal zijn op een bestemming als in deze Code voorgeschreven of een geschikte betrekking krijgen aangeboden aan boord van een schip dat naar een van die bestemmingen vaart.
  • 6.Elk Lid zou moeten verlangen dat de reders door middel van geschikte en snelle middelen voor repatriëringsmogelijkheden zorgen. De gebruikelijke wijze van vervoer dient per vliegtuig te zijn. Het Lid dient de bestemmingen voor te schrijven waarnaar zeevarenden kunnen worden gerepatrieerd. De bestemmingen dienen de landen te omvatten waarmee zeevarenden geacht kunnen worden een wezenlijke binding te hebben, waaronder:
  • a.de plaats waar de zeevarende instemde met de overeenkomst;
  • b.de plaats die in de collectieve arbeidsovereenkomst is bepaald;
  • c.het land waarin de zeevarende zijn domicilie heeft; of
  • d.iedere andere plaats die gezamenlijk is overeengekomen bij het sluiten van de overeenkomst.
  • 7.Zeevarenden zouden het recht moeten hebben uit de voorgeschreven bestemmingen de plaats te kiezen waarheen zij wensen te worden gerepatrieerd.
  • 8.Het recht op repatriëring kan vervallen indien de betrokken zeevarenden daar binnen een redelijke termijn die moet worden vastgesteld in de nationale wet- en regelgeving of in collectieve arbeidsovereenkomsten geen aanspraak op maken.

Leidraad B2.5.2 – Uitvoering door Leden

  • 1.Aan gestrande zeevarenden, die in afwachting van hun repatriëring in een buitenlandse haven zijn achtergelaten, zou alle mogelijke praktische hulp moeten worden verleend en indien de repatriëring van een zeevarende vertraging ondervindt, zou de bevoegde autoriteit van de buitenlandse haven ervoor moeten zorgen dat de consulaire vertegenwoordiger of de lokale vertegenwoordiger van de vlaggenstaat alsmede de Staat waarvan de zeevarende de nationaliteit heeft of waar hij zijn domicilie heeft, naargelang van het geval, daarvan onmiddellijk op de hoogte worden gesteld.
  • 2.Elk Lid zou erop moeten letten of een behoorlijke regeling is getroffen:
  • a.voor de terugkeer van zeevarenden die tewerkgesteld zijn op een schip dat de vlag voert van een vreemd land en die in een buitenlandse haven aan wal worden gezet op grond van redenen waarvoor zij niet verantwoordelijk zijn:
  • i.naar de haven waar de betrokken zeevarende in dienst werd genomen; of
  • ii.naar een haven in het eigen land van de zeevarende waartoe de zeevarende behoort; of
  • iii.naar een andere tussen de zeevarende en de kapitein of reder overeengekomen haven, met de goedkeuring van de bevoegde autoriteit of met andere passende waarborgen;
  • b.voor medische zorg en nazorg voor zeevarenden tewerkgesteld op een schip dat de vlag van een vreemd land voert die in een buitenlandse haven aan wal worden gezet als gevolg van een ziekte of letsel tijdens de dienst op het schip hetgeen niet te wijten is aan hun eigen opzettelijk onjuist handelen.
  • 3.Indien het, nadat jonge zeevarenden onder de leeftijd van 18 jaar gedurende ten minste vier maanden tijdens hun eerste buitenlandse reis op een schip hebben gediend, duidelijk wordt dat zij ongeschikt zijn voor het leven op zee, zouden zij in de gelegenheid moeten worden gesteld kosteloos te worden gerepatrieerd vanuit de eerste geschikte aanloophaven waar zich consulaire diensten bevinden van de vlaggenstaat, van de Staat waarvan de jonge zeevarende de nationaliteit heeft of waar hij zijn domicilie heeft. Elke zodanige repatriëring zou, met redenen omkleed, moeten worden medegedeeld aan de autoriteit die de papieren heeft afgegeven die de betrokken jonge zeevarende in staat stelden op zee te werk te worden gesteld.

Leidraad B2.5.3 – Financiële zekerheid

  • 1.Indien bij de toepassing van het achtste lid van norm A2.5.2 meer tijd nodig is voor het controleren van de geldigheid van bepaalde onderdelen van het verzoek van de zeevarende of de door hem aangewezen vertegenwoordiger, mag dit geen belemmering vormen voor onmiddellijke ontvangst door de zeevarende van het deel van de gevraagde bijstand dat als gerechtvaardigd wordt beschouwd.

EY Taxlaw NL verschaft de mogelijkheid tot:
  • het full text doorzoeken van de verdragen en regelgeving met daarbij filters om het zoekgebied nader af te bakenen;
  • het full text doorzoeken van de gedelegeerde regelgeving, beleidsbesluiten en jurisprudentie;
  • het kunnen sorteren van de gedelegeerde regelgeving, beleidsbesluiten en jurisprudentie op datum, titel en instantie;
Responsive image
Responsive image
  • het oproepen van artikelversies tot enige jaren terug;
  • het maken van aantekeningen op artikelniveau;
  • de creatie van dossiers voor de opslag van snelkoppelingen naar veelvuldig geraadpleegde wetsartikelen;
  • het delen via mail en sociale media van artikelteksten met desgewenst een additioneel bericht.