Met betrekking tot artikel 1, letter b, onder iii kan de Overeenkomstsluitende Partij op wier grondgebied de investeringen worden verricht, bewijs verlangen van het toezicht waarop door de investeerders van de andere Overeenkomstsluitende Partij beroep wordt gedaan. Onder meer de volgende feiten worden als bewijs van het toezicht aanvaard:
- i.het zijn van een dochteronderneming van een rechtspersoon van de andere Overeenkomstsluitende Partij;
- ii.het hebben van een directe of indirecte deelneming in het kapitaal van een vennootschap die groter is dan 49% of het directe of indirecte bezit van de nodige stemmen om een overheersende positie in vergaderingen of organen van de onderneming te verwerven.