- 1
- De belastingplichtige die beschikt over een op zijn naam of, in het geval van een groep, op naam van een van de rechtspersonen die onderdeel uitmaakt van de groep afgegeven definitieve investeringsverklaring met een dagtekening in een kalenderjaar dat ten hoogste drie jaren voor het heffingsjaar ligt of voor 1 oktober in het heffingsjaar zelf, kan het bedrag van de verhuurderheffing verminderen met het in die verklaring opgenomen bedrag van de heffingsvermindering; in dat geval brengt de belastingplichtige het volledige in de definitieve investeringsverklaring genoemde bedrag van de heffingsvermindering in mindering voor zover dit niet hoger is dan het bedrag van de verhuurderheffing.
- 2
- Indien het bedrag van de heffingsvermindering hoger is dan het bedrag van de verhuurderheffing, kan de belastingplichtige het deel van het bedrag van de heffingsvermindering in mindering brengen dat gelijk is aan de verhuurderheffing. De belastingplichtige kan het deel van het bedrag van de heffingsvermindering, dat hij in enig heffingsjaar niet op het bedrag van de verhuurderheffing in mindering heeft kunnen brengen, in mindering brengen op de over een volgend heffingsjaar verschuldigde verhuurderheffing, doch niet later dan in het heffingsjaar dat ten hoogste drie jaren ligt na het jaar van de dagtekening van de definitieve investeringsverklaring.
- 3
- Indien aan de belastingplichtige een besluit als bedoeld in artikel 1.13, vijfde lid, is afgegeven, vermeerdert de belastingplichtige het bedrag van de verhuurderheffing in het eerstvolgende aanslagjaar na bekendmaking van dat besluit, met het bedrag, genoemd in dat besluit.