Voor de toepassing van artikel 15 van de Wet Vpb geldt een bezitseis. Het toekennen van een optierecht kan tot gevolg hebben dat een derde, de optiehouder, belanghebbende wordt bij het vermogen van de dochtermaatschappij. Ik ben dan ook van mening dat het verlenen van de optie tot gevolg kan hebben dat tijdens de optieperiode niet (langer) is voldaan aan de bezitseis.
Goedkeuring
Voor zover nodig keur ik goed dat een optieverlening geen beletsel voor het tot stand komen of voortbestaan van de fiscale eenheid zal vormen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- –de optieverlening heeft betrekking op door de dochtermaatschappij nieuw uit te geven aandelen; van deze voorwaarde mag worden afgeweken indien de optierechten worden verleend aan een in dienstbetrekking zijnde werknemer in het kader van die dienstbetrekking;
- –de optieverlening vloeit voort uit de bedrijfsuitoefening van de fiscale eenheid en wordt dus niet ingegeven door andere dan zakelijke overwegingen;
- –bij het verlenen van de optie moet niet al bij voorbaat worden aangenomen dat deze zonder meer zal worden uitgeoefend;
- –de moedermaatschappij blijft ook na de optieverlening haar aandeelhoudersrechten in de dochtermaatschappij uitoefenen, en overigens is voldaan aan de voorwaarden voor de totstandkoming van een fiscale eenheid.
Na het uitoefenen van het optierecht kan een situatie ontstaan dat het aandelenbezit van de moedermaatschappij in de dochtermaatschappij daalt tot beneden de 95% van het nominaal gestorte kapitaal. De fiscale eenheid wordt dan beëindigd op het tijdstip waarop het optierecht wordt uitgeoefend. De beëindiging van de fiscale eenheid kan niet worden voorkomen indien bij het verlenen van de optie wordt bepaald dat de optiehouder de bij de uitoefening van de optie te verkrijgen aandelen (onmiddellijk) aanbiedt aan de moedermaatschappij. Zodra het bezit van de moedermaatschappij op enig moment daalt beneden de 95%-grens, leidt dit tot een beëindiging van de fiscale eenheid.