Niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 1 en 4 beslissen de bevoegde autoriteiten van de verdragsluitende staten in onderling overleg of een inwoner van een verdragsluitende staat onder een bijzondere regeling valt en, zo ja, in hoeverre hij geen aanspraak kan maken op de voordelen van dit Verdrag. Een lichaam dat wordt behandeld als een „vrijgestelde beleggingsinstelling” als bedoeld in de Nederlandse Wet op de vennootschapsbelasting 1969 is niet gerechtigd tot de voordelen van de artikelen 10, 11, 12, 13 en 21 van het Verdrag en de daarmee verband houdende artikelen van dit Protocol.