Elke Overeenkomstsluitende Partij kan om redenen van militaire aard of van openbare veiligheid de vluchten der luchtvaartuigen van andere Staten over bepaalde zones van haar grondgebied uniform beperken of verbieden, mits geen onderscheid gemaakt wordt in dit opzicht tussen de luchtvaartuigen van de Overeenkomstsluitende Partij om wier grondgebied het gaat, die gebruikt worden in geregelde internationale luchtdiensten, en de luchtvaartuigen van derde Staten die in dergelijke luchtdiensten worden gebruikt.
Genoemde verboden zones dienen een redelijke oppervlakte en ligging te hebben, zodat de luchtvaart niet onnodig gehinderd wordt. De beschrijving van dergelijke op het grondgebied van een Overeenkomstsluitende Partij gelegen verboden zones, alsmede alle verdere wijzigingen, dienen zo spoedig mogelijk te worden bekendgemaakt aan de andere Overeenkomstsluitende Partij en aan de internationale Organisatie voor Burgerluchtvaart.