Elke Verdragsluitende Partij kan verzoeken om technisch overleg inzake de door de andere Verdragsluitende Partij gehandhaafde en toegepaste veiligheidsnormen met betrekking tot de luchtvaartvoorzieningen, de luchtvaartuigbemanningen, de luchtvaartuigen, het technisch toezicht en de exploitatie van de luchtvaartmaatschappij die de door beide luchtvaartautoriteiten overeengekomen vervoerdiensten exploiteert.
Indien een Verdragsluitende Partij naar aanleiding van dit technisch overleg van mening is dat de andere Verdragsluitende Partij veiligheidsnormen en -eisen in deze gebieden die ten minste gelijkwaardig zijn aan de in overeenstemming met het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, tweede versie (1988), vast te stellen minimumnormen, niet effectief handhaaft en toepast, wordt de andere Verdragsluitende Partij in kennis gesteld van deze opvatting en van de stappen die noodzakelijk worden geacht om aan deze minimumnormen te voldoen, en de andere Verdragsluitende Partij neemt adequate maatregelen tot verbetering.