Bewijzen van luchtwaardigheid, bewijzen van bevoegdheid en vergunningen die door de ene Verdragsluitende Partij zijn uitgereikt of op basis van wederkerigheid zijn afgegeven en die nog niet zijn verlopen, worden door de andere Verdragsluitende Partij als geldig erkend voor de exploitatie van de overeengekomen diensten op de routetabel, mits de normen voor de uitreiking of voor de afgifte op basis van wederkerigheid van deze bewijzen en vergunningen ten minste gelijkwaardig zijn aan de in overeenstemming met het Verdrag van Chicago vastgestelde, of in de toekomst vast te stellen, minimumnormen.
Elke Verdragsluitende Partij behoudt zich evenwel het recht voor om voor vluchten boven haar eigen grondgebied de erkenning te weigeren van bewijzen van bevoegdheid en vergunningen die aan haar eigen onderdanen zijn verstrekt door de andere Verdragsluitende Partij.