- 1
- Elke Overeenkomstsluitende Partij heeft het recht een exploitatievergunning in te trekken of niet te verlenen of de uitoefening van de in artikel 2 van deze Overeenkomst omschreven rechten door een luchtvaartmaatschappij die is aangewezen door de andere Overeenkomstsluitende Partij op te schorten, of aan de uitoefening van die rechten door haar noodzakelijk geachte voorwaarden te verbinden:
-
- a.ingeval die luchtvaartmaatschappij nalaat de wetten en voorschriften van de Overeenkomstsluitende Partij die deze rechten verleent, na te leven, of
- b.indien die luchtvaartmaatschappij anderszins nalaat de exploitatie te voeren in overeenstemming met de in deze Overeenkomst gestelde voorwaarden, of
- c.ingeval niet te haren genoegen is aangetoond dat een aanmerkelijk deel van de eigendom van, en het daadwerkelijk toezicht op die luchtvaartmaatschappij berusten bij de Overeenkomstsluitende Partij die de luchtvaartmaatschappij heeft aangewezen en/of bij haar onderdanen, of
- d.ingeval die luchtvaartmaatschappij niet is erkend door de luchtvaartautoriteiten van de eerstbedoelde Overeenkomstsluitende Partij krachtens de wetten en voorschriften die gewoonlijk en redelijkerwijs door die autoriteiten worden toegepast in overeenstemming met het Verdrag.
- 2
- Tenzij onmiddellijk ingrijpen van wezenlijk belang is ter voorkoming van verdere inbreuken op de hierboven bedoelde wetten en voorschriften, worden de in het eerste lid van dit artikel opgesomde rechten slechts uitgeoefend na overleg met de luchtvaartautoriteiten van de andere Overeenkomstsluitende Partij. Tenzij anders door Overeenkomstsluitende Partijen is overeengekomen, vangt zulk overleg aan binnen een termijn van zestig (60) dagen na de datum van ontvangst van het verzoek ter zake.