- 1
- De luchtvaartautoriteiten van elke Verdragsluitende Partij hebben het recht de in artikel 3 bedoelde vergunningen niet te verlenen aan een luchtvaartmaatschappij aangewezen door de andere Verdragsluitende Partij, deze vergunning in te trekken of op te schorten of daaraan voorwaarden te verbinden:
-
- a.indien een zodanige luchtvaartmaatschappij nalaat ten genoegen van de luchtvaartautoriteiten van die Verdragsluitende Partij aan te tonen dat zij voldoet aan de door die autoriteiten gewoonlijk en redelijkerwijze in overeenstemming met het Verdrag van Chicago toegepaste wetten en voorschriften;
- b.indien een zodanige luchtvaartmaatschappij nalaat de wetten en voorschriften van die Verdragsluitende Partij na te leven;
- c.indien niet te hunnen genoegen is aangetoond dat een aanmerkelijk deel van de eigendom van en het daadwerkelijk toezicht op de luchtvaartmaatschappij berusten bij de Verdragsluitende Partij die de luchtvaartmaatschappij aanwijst of bij haar onderdanen; en
- d.ingeval de luchtvaartmaatschappij anderszins nalaat de exploitatie uit te oefenen in overeenstemming met de ingevolge dit Verdrag voorgeschreven voorwaarden.
- 2
- Tenzij onmiddellijk optreden noodzakelijk is ten einde verdere inbreuk op bovengenoemde wetten en voorschriften te voorkomen, worden de in het eerste lid van dit artikel genoemde rechten slechts uitgeoefend na overleg met de luchtvaartautoriteiten van de andere Verdragsluitende Partij. Tenzij door de Verdragsluitende Partijen anders is overeengekomen, vangt dit overleg aan binnen een tijdvak van zestig (60) dagen na de datum van ontvangst van het verzoek om overleg.