Dit hoofdstuk is van toepassing op industriële installaties met uitzondering van broeikasgasinstallaties die direct of indirect uitsluitend worden geëxploiteerd voor:
- a.het in een kas telen van gewassen;
- b.stadsverwarming;
- c.het verwarmen of koelen van ruimten van gebouwen of locaties, daaronder begrepen het nagenoeg uitsluitend verwarmen of koelen van ruimten van gebouwen of locaties, en de meetbare warmte niet wordt gebruikt voor de productie van producten en daarmee verband houdende activiteiten; of
- d.het opwekken van elektriciteit zonder het gebruik van restgassen als brandstof.