- (1)
- Onroerende vermogensbestanddelen mogen door een Staat worden belast, indien die vermogensbestanddelen in die Staat zijn gelegen.
- (2)
- De vraag of een vermogensbestanddeel onroerend is wordt beslist overeenkomstig de wetgeving van de Staat waarin dat vermogensbestanddeel is gelegen. De uitdrukking „onroerende vermogensbestanddelen” omvat evenwel in elk geval landerijen en gebouwen (maar niet hypotheken, obligaties of andere in effecten belichaamde rechten, of schepen of luchtvaartuigen).
- (3)
- De bepalingen van het eerste en het tweede lid zijn van toepassing op onroerende vermogensbestanddelen ongeacht of die vermogensbestanddelen deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting of worden gebezigd voor de uitoefening van een vrij beroep of andere zelfstandige werkzaamheden van soortgelijke aard.
- (4)
- De bepalingen van dit artikel mogen er niet toe leiden dat vermogensbestanddelen, die door een Staat ingevolge zijn wetgeving niet kunnen worden belast, door die Staat worden belast (of bij het vaststellen van het tarief van de belasting in aanmerking worden genomen).