- 1
- Elke Verdragsluitende Partij erkent bewijzen van luchtwaardigheid, bewijzen van bevoegdheid en vergunningen die door de andere Verdragsluitende Partij zijn uitgereikt of geldig verklaard en die nog niet zijn verlopen, als geldig voor de exploitatie van het luchtvervoer, bedoeld in dit Verdrag, mits de normen voor deze bewijzen en vergunningen ten minste gelijkwaardig zijn aan de in overeenstemming met het Verdrag van Chicago vastgestelde minimumnormen.
- Elke Verdragsluitende Partij kan zich evenwel het recht voorbehouden om voor vluchten boven haar grondgebied de erkenning te weigeren van bewijzen van bevoegdheid en vergunningen die aan haar eigen onderdanen zijn verstrekt of voor haar eigen onderdanen geldig zijn verklaard door de andere Verdragsluitende Partij.
- 2
- Een Verdragsluitende Partij kan verzoeken om overleg inzake de door de andere Verdragsluitende Partij gehandhaafde veiligheidsnormen met betrekking tot luchtvaartvoorzieningen, vliegtuigbemanningen, luchtvaartuigen en de exploitatie van de aangewezen luchtvaartmaatschappij. Indien een Verdragsluitende Partij naar aanleiding van dit overleg van mening is dat de andere Verdragsluitende Partij veiligheidsnormen en -eisen in deze gebieden die ten minste gelijkwaardig zijn aan de in overeenstemming met het Verdrag van Chicago vastgestelde minimumnormen, niet effectief handhaaft en toepast, wordt de andere Verdragsluitende Partij in kennis gesteld van deze opvatting en van de stappen die noodzakelijk worden geacht om aan deze minimumnormen te voldoen, en de andere Verdragsluitende Partij neemt adequate maatregelen tot verbetering. Elke Verdragsluitende Partij behoudt zich het recht voor de exploitatievergunning of technische goedkeuring van een door de andere Verdragsluitende Partij aangewezen luchtvaartmaatschappij te weigeren, in te trekken of aan beperkingen te onderwerpen indien de andere Verdragsluitende Partij binnen een redelijke termijn geen adequate maatregelen tot verbetering neemt.