- 1
- Elke Overeenkomstsluitende Partij behoudt zich het recht voor de aan een door de andere Overeenkomstsluitende Partij aangewezen luchtvaartmaatschappij verleende exploitatievergunning in te trekken of de uitoefening door bedoelde maatschappij van de in artikel 2 van deze Overeenkomst omschreven rechten op te schorten of voorwaarden te stellen die zij noodzakelijk acht voor de uitoefening van bedoelde rechten:
-
- a.wanneer zij er niet van overtuigd is dat een aanmerkelijk deel van de eigendom en het daadwerkelijk toezicht op die maatschappij in handen is van de Overeenkomstsluitende Partij die de maatschappij heeft aangewezen en/of haar onderdanen;
- b.wanneer deze maatschappij in gebreke blijft de wetten en voorschriften van de Overeenkomstsluitende Partij die deze exclusieve rechten verleent na te komen;
- c.ingeval een zodanige luchtvaartmaatschappij niet ten overstaan van de luchtvaartautoriteiten van die Overeenkomstsluitende Partij aantoont te voldoen aan de wetten en voorschriften die gewoonlijk en redelijkerwijs door die autoriteiten, in overeenstemming met het Verdrag van Chicago worden toegepast;
- d.wanneer de luchtvaartmaatschappij in gebreke blijft de overeengekomen diensten te exploiteren in overeenstemming met de in deze Overeenkomst gestelde voorwaarden.
- 2
- Tenzij de in het eerste lid van dit artikel voorziene intrekking, opschorting of het met onmiddellijke ingang stellen van voorwaarden van wezenlijk belang is om nieuwe inbreuken op de wetten en voorschriften te voorkomen, wordt dit recht slechts uitgeoefend na overleg met de andere Overeenkomstsluitende Partij.