- 1
- De luchtvaartautoriteiten van elke Overeenkomstsluitende Partij hebben het recht de in artikel IV vermelde vergunning, door de andere Overeenkomstsluitende Partij verleend aan een aangewezen of hiervoor in de plaats gestelde luchtvaartmaatschappij, niet te verlenen, deze in te trekken of hieraan, tijdelijk of blijvend, voorwaarden te verbinden:
-
- (a)indien een zodanige luchtvaartmaatschappij in gebreke blijft ten genoegen van de luchtvaartautoriteiten van die Overeenkomstsluitende Partij aan te tonen dat zij voldoet aan de door die autoriteiten gewoonlijk in overeenstemming met het Verdrag toegepaste wetten en voorschriften;
- (b)indien een zodanige luchtvaartmaatschappij in gebreke blijft de wetten en voorschriften van die Overeenkomstsluitende Partij na te leven;
- (c)indien niet te haren genoegen is aangetoond dat een aanmerkelijk deel van de eigendom en het daadwerkelijk toezicht op de luchtvaartmaatschappij berusten bij de Overeenkomstsluitende Partij die de luchtvaartmaatschappij aanwijst of bij haar onderdanen; en
- (d)in geval de luchtvaartmaatschappij anderszins in gebreke blijft de exploitatie uit te oefenen in overeenstemming met de ingevolge deze Overeenkomst voorgeschreven voorwaarden.
- 2
- De in het eerste lid van dit artikel genoemde rechten worden slechts uitgeoefend na overleg met de andere Overeenkomstsluitende Partij, tenzij onmiddellijk optreden noodzakelijk is ten einde inbreuk op bovengenoemde wetten en voorschriften te voorkomen. Tenzij door de Overeenkomstsluitende Partijen anders overeengekomen, vangt een zodanig overleg aan binnen een tijdvak van zestig (60) dagen na de datum waarop de andere Overeenkomstsluitende Partij het daartoe strekkende verzoek ontvangt.