Teneinde zo veel mogelijk evenwicht te bereiken tussen de tegemoetkomingen, bedoeld in de artikelen 2.2, 2.6, 2.10, 2.14 en 3.1, en de hiervoor in de rijksbegroting opgenomen bedragen, kunnen bij regeling van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met ingang van 1 januari van enig jaar de in de artikelen 2.5, 2.9, 2.13, 2.17 en 3.2 opgenomen bedragen worden verlaagd dan wel verhoogd.