Stichting als toegelaten uitvoerder van een oudedagsverplichting
Voor de toegelaten uitvoerders van een oudedagsverplichting is aangesloten bij de vóór de inwerkingtreding van de Wet uitfasering PEB toegelaten aanbieders van pensioenregelingen. Hiermee is geregeld dat een eigenbeheerlichaam als toegelaten uitvoerder van een oudedagsverplichting kan optreden (Noot 1: Artikel 38p, vierde lid, Wet LB 1964 jo. artikel 19a, eerste lid, onderdeel d, Wet LB 1964, zoals dat artikel op 31 december 2016 luidde.), mits de oudedagsverplichting voor de heffing van de vennootschapsbelasting wordt gerekend tot het binnenlandse ondernemingsvermogen van dat eigenbeheerlichaam.
In de praktijk is de vraag gerezen of bij een stichting, die een pensioen in eigen beheer uitvoerde welke omgezet wordt in een oudedagsverplichting, de oudedagsverplichting voor de heffing van de vennootschapsbelasting wordt gerekend tot het binnenlandse ondernemingsvermogen. Een stichting is alleen onderworpen aan de heffing van vennootschapsbelasting, indien en voor zover dat lichaam een onderneming drijft. (Noot 2: Artikel 2, eerste lid, onderdeel e, Wet Vpb 1969.) Een werkzaamheid die verband houdt met het doen van uitkeringen op grond van een pensioenregeling wordt hiermee gelijkgesteld. (Noot 3: Artikel 4, onderdeel b, Wet Vpb 1969.)
Naar mijn oordeel past het in de doelstelling van de Wet uitfasering PEB dat een oudedagsverplichting kan worden uitgevoerd door dezelfde stichting, die vóór de omzetting het pensioen in eigen beheer uitvoerde. De uitvoering van de oudedagsverplichting dient dan voor de heffing van de vennootschapsbelasting tot het binnenlandse ondernemingsvermogen van deze stichting te blijven worden gerekend.
Volledigheidshalve merk ik hierbij op dat wanneer de oudedagsverplichting van een eigenbeheerlichaam wordt overgedragen naar een stichting, dit wel leidt tot een belastbare afkoop.