- 1
- Deze rijkswet is van toepassing op personen die inwoner zijn van een van de landen of van beide landen.
- 2
- Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid maken:
-
- a.een stichting die volgens artikel 2, eerste lid, onderdeel i, van de Landsverordening op de winstbelasting 1940 van de winstbelasting is vrijgesteld, tenzij het een stichting particulier fonds betreft die volgens artikel 1B van de Landsverordening op de winstbelasting 1940 als doelvermogen is aangewezen;
- b.een trust die volgens artikel 2, eerste lid, onderdeel j, van de Landsverordening op de winstbelasting 1940 van de winstbelasting is vrijgesteld, tenzij het een trust betreft die volgens artikel 1B van de Landsverordening op de winstbelasting 1940 als doelvermogen is aangewezen;
- c.een Vrijgestelde Vennootschap als bedoeld in artikel 1A, eerste lid, onderdeel f, van de Landsverordening op de winstbelasting 1940; en
- d.een vrijgestelde beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 6a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969;
- geen aanspraak op de voordelen van de artikelen 10, 11, 12, 13, vierde lid, en artikel 20, eerste lid.
- 3
- De bevoegde autoriteiten van beide landen kunnen in onderling overleg beslissen in hoeverre een inwoner van een van de landen die onder een bijzondere regeling valt geen aanspraak kan maken op de voordelen van deze rijkswet.