- 1
- Voor de toepassing van dit artikel, met uitzondering van het derde lid, wordt onder goederen en diensten verstaan:
-
- a.onroerende zaken en rechten waaraan deze zijn onderworpen;
- b.roerende zaken waarop de ondernemer voor de inkomstenbelasting of de vennootschapsbelasting afschrijft of waarop hij zou kunnen afschrijven indien hij aan een zodanige belasting zou zijn onderworpen.
- 2
- De ondernemer die in het belastingtijdvak dat eindigde op 31 december 2017 geen omzetbelasting was verschuldigd op grond van artikel 27 van de Wet op de omzetbelasting 1968 zoals dat artikel luidde op 31 december 2017, past met betrekking tot goederen en diensten die op 1 januari 2018 bij hem in gebruik zijn, artikel 15, zesde lid, van die wet en de bij dat artikel vastgestelde ministeriële regeling toe. Voor de op 1 januari 2018 nog resterende boekjaren waarover herziening moet plaatsvinden vindt, voor zover deze goederen en diensten voor belaste handelingen zullen worden gebruikt gedurende de periode waarover nog herziening plaatsvindt, de aftrek van belasting in één keer plaats in de aangifte over een belastingtijdvak dat aanvangt in 2018.
- 3
- Voor goederen en diensten die bij de ondernemer, bedoeld in het tweede lid, op 1 januari 2018 nog niet in gebruik zijn genomen en waarvan de bestemming wijzigt door het vervallen van artikel 27 van de Wet op de omzetbelasting 1968 ingevolge artikel I, onderdeel B, vindt over een belastingtijdvak dat aanvangt in 2018, maar uiterlijk over het belastingtijdvak waarin het goed of de dienst in gebruik is genomen, aftrek van belasting plaats overeenkomstig de gewijzigde bestemming ervan als ware het belasting die ter zake van de aanschaf in dat tijdvak in rekening is gebracht. Artikel 15, vierde lid, eerste volzin, van die wet is van overeenkomstige toepassing.
- 4
- Op de aftrek, bedoeld in het tweede lid, zijn artikel 15, zesde en zevende lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 en de bij dat artikel vastgestelde ministeriële regeling van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de te herziene aftrek wordt geacht te hebben plaatsgevonden in het belastingtijdvak, bedoeld in artikel 14, eerste lid, van die wet, waarin de ondernemer het goed of de dienst is gaan gebruiken.