- 1)
- Iedere Overeenkomstsluitende Partij heeft het recht aan de andere Overeenkomstsluitende Partij schriftelijk een of meer luchtvaartmaatschappijen aan te wijzen voor het, krachtens deze Overeenkomst, onderhouden van luchtdiensten op de in de desbetreffende afdeling van de Bijlage bij deze Overeenkomst omschreven routes (hierna onderscheidenlijk te noemen „de overeengekomen diensten” en „de overeengekomen routes”). Na ontvangst van de mededeling van aanwijzing van een luchtvaartmaatschappij, verleent de andere Overeenkomstsluitende Partij, met inachtneming van de bepalingen van lid 2) van dit artikel en artikel 4 van deze Overeenkomst, onverwijld aan die luchtvaartmaatschappij de passende exploitatievergunning.
- 2)
- Alvorens de in lid 1) van dit artikel bedoelde vergunning te verlenen, kunnen de luchtvaartautoriteiten van de ene Overeenkomstsluitende Partij van een door de andere Overeenkomstsluitende Partij aan te wijzen luchtvaartmaatschappij eisen, dat zij ten genoegen van die luchtvaartautoriteiten aantoont, dat zij in staat is de voorwaarden na te komen welke worden gesteld krachtens de wetten en voorschriften welke gewoonlijk door die autoriteiten met betrekking tot de exploitatie van commerciële luchtdiensten worden toegepast.
- 3)
- Nadat aan de bepalingen van lid 1) van dit artikel is voldaan, kan een aldus aangewezen luchtvaartmaatschappij aan welke aldus een vergunning is verleend, te allen tijde beginnen met de exploitatie van de overeengekomen diensten.